KARININA door Jorgen Olafsen 14 Het zachte, knetterende houtvuur in de schouw vervulde het vertrek met de aromatische geuren van denneschors en hars. Sven Peters had zich in een gemakkolijken stoel neergezet en las glimlachend het korte krantenbericht, dat zijn naam vermeldde. „Naar wij vernemen, heeft Sven Peters, de robben- jager van de „Ram", heden het ziekenhuis verlaten. Hij is geheel hersteld van het avontuur, dat hem cenige maanden geleden bijna noodlottig was gewor den. Ook den psychischen schok is hij gelukkig te boven gekomen, zoodat nadeelige gevolgen zijn uit gebleven. Sven Peters knikte. Nadeelige gevolgen waren uitgebleven. Het groote aantal zilveren draden, die hij vanmorgen in zijn haardos had ontdekt, kon men moeilijk als nadeelige gevolgen betitelen. Meer had hij niet uit zijn avontuur overgehouden: wat grijze haren en een verschrikkelijke herinnering aan twee nog verschrikkelijker weken. Peinzend strekte hij zijn hand uit naar het dagboek op tafel. Vanmorgen, bij zijn terugkeer uit het zieken huis, had hij het gevonden, bezorgd door de post. Met een kort briefje erbij, geschreven door een onzekere vrouwenhand. „Sven, ik heb het gelezen. Zoodra je thuis bent, kom ik je antwoord brengen. Karinina." Het was een kort briefje en koel kwamen hem de woorden voor. Maar de onderteekening hield een belofte in, die zijn oogen deed schitteren van ver wachting. Karinina. Er was geen woordenboek in Zweden, waarin die meisjesnaam voorkwam. Maar voor hem en Karin Selbach was het een naam met een beteekenis, die niemand kon begrijpen. Niemand althans die dit dagboek niet gelezen had. Het waren slechts enkele bladen, die beschreven waren en het grootste deel daarvan vermeldde slechts sobere, nuchtere feiten. „Maart, Donderdag den veertienden. Vanmorgen heeft de „Ram" me op Norfisk afgezet. Er is nog geen rob te bespeuren in de baai, maar het voorjaar is onverwachts ingevallen en robhen hebben een slecht ontwikkeld weersinstinct. Ik heb me weer op dezelfde plek gevestigd van vorige jaren, onder beschutting van de rotsen. Niels heeft mijn zender opgebouwd en de ontvangst van de „Ram" was goed. Om zes uur in den middag vertrok de „Ram" weer. Over vijf dagen keert de hoot terug, om haar vaste ligplaats in de baai te nemen. Ik heb voor zeven dagen levens middelen en water. Twee zakken visch voor Beer. Het is voor het eerst in de acht jaren, dat ik aan de robbenvangst deelneem, dat ik een hond meegenomen heb. Ik geloof wel, dat ik er plezier van zal hebben. Zaterdag, 't Is ruw weer, maar vandaag heb ik de eerste robben gezien. Drie paren, die hun familie kwamen vermeerderen. Ze schenen het nog wat onbehaaglijk te vinden zonder zon, want ze verdwe nen spoedig. Ik ben heelemaal geïnstalleerd. Aan Beer heb ik veel aanspraak en driemaal per dag heb ik verbinding met de „Ram". Het schip zou van avond in Magerö ankeren, om het tweede robben- station te vestigen. Ik geloof dat er storm op til is. Zondag, 's Morgens. Nog nimmer zoo'n storm beleefd. Omstreeks middernacht stak hij op uit de richting van de Noordkaap en thans loeit hij nog onverzwakt voort. Heb vanmorgen vergeefs getracht verbinding met de „Ra.m" te krijgen. Vermoed atmosferische storingen. Avond. Storm begint te minderen. Nog geen ver binding met de „Ram". Maandagavond. Geen verbinding met de „Ram". Vrees dat radio defect is, of dat de „Ram" averij heeft opgeloopen. Gisteren voorzichtigheidshalve rantsoen tot op de helft verminderd. Woensdagmiddag. Ik kan er thans niet meer aan twijfelen, of de „Ram" is iets ernstigs overkomen. Krijg geen antwoord meer. Nog voor vijf dagen half rantsoen levensmiddelen; Beer moet ook vasten. Hij jankt, omdat hij te weinig krijgt. Ben gisteren be gonnen met S.O.S. Norfisk uit te zonden, maar ik vrees dat zender veel te zwak is. Durf bovendien niet te lang achtereen te seinen, want de accu's kunnen uitgeput raken. Vang geen geluid op uit den aether. Zondagavond. Ik heb een paar ellendige dagen achter den rug. waarin de moed me ontbrak mijn dagboek bij te houden. Gister middag heb ik een einde gemaakt aan het lijden van Beer. Dat voort durende gejank dreigde me krank zinnig te maken. Ik vreesde bovendien dat hij dol zou worden. Heb nog twee scheepsbeschuiten en een blikje sardines. Sneeuwval en dus gelukkig water in overvloed. De robben zijn verdwenen. Ik zit de laatste dagen bijna voortdurend over de baai uit te staren. Maar een zeil of rookpluim laat zich niet zien. Overigens niets bijzonders. Geen radio verbinding; zend 's morgens en 's avonds gedurende een kwartier S.O.S. uit. Woensdag. Sinds gisteren zonder voedsel. Het is koud; de wintor schijnt weer ingetreden. Had van nacht en vanmorgen hallucinaties; de heele baai lag vol schepen. Begin te wanhopen aan mijn redding. Woensdagnacht. Ben zooeven opgestaan en heb mijn revolver in de baai geworpen. Ik wil niet zwak zijn en moedig het einde tegemoet zien. Eerste symptomen van dysenterie Dit waren de sobere feiten, die het daghoek ver meldde. En daaronder stond, geschreven in stuntelig schrift „Lieve Karin, vaarwel. Ik voel dat het uur niet ver meer is, dat ik zelfs te zwak zal zijn, om het pot lood te, hanteeren. Ik weet niet meer welke dag het is; ik geloof dat ik lang, heel lang geslapen heb en ik ben al niet sterk genoeg meer om op te staan. In mijn angstige droomen ben je me wel honderdmaal ver schenen en ik kan niet aan je denken, zonder het hevigste zelfverwijt. Ik hoop dat je me het verdriet, dat ik je heb aangedaan, zult kunnen vergeven, als je van mijn ellendig einde hoort. Eens zul je dit lezen, want binnen een paar weken moet ik gevonden wor den. Dan zal ik allang dood zijn, maar nochtans zul je weten, dat mijn laatste gedachten bij jou zijn ge weest. Lieve kleine Karinina, vergeef me. Sven." Met deze bede besloot 't dagboek van Sven Peters. Hevig stampend en rollend zocht het Zweedsche stoomschip „Malmö" zich in een woedenden storm een weg om de Noordkaap. Kapitein Holm stond op de brug en onderhield zich op knorrigen toon met- den jongen marconist. „Nou ja, hoe ik het ook bekijk, ik kan er géén wijs uit worden," bromde hij. „Dat is iets voor een puzzelaar of een detective en ik ben geen van beiden. S.O.SKarinina. Ostersund.Vergeef me.neen, daar kan ik geen touw aan vastknoo- pen. Het lijkt op de koortsfantasie van een gek. „Precies, kapitein. Koortsfantasieën, dat is het goede woord. Dat S.O.S. en Ostersund is het eenige, wat ik er van begrijp." „Ostersund is 'n Zweedsche stad. Jawel. Maar wat dat Karinina moet beteekenen, mag Joost weten. Je zou zeggen dat het een schip was, maar als Lloyds verzekert. „Hier is het antwoord van Lloyds, kapitein: „In Lloyds' registers komt geen Karinina voor." Het zou een misplaatste grap van een amateur-zender kun nen zijn, als het niet zoo hardnekkig aanhield. Sinds gistermorgen heb ik het sein welgeteld elfmaal opgevangen en dan valt het moeilijk, om aan een laf grapje te denken." „Weet je wat," besloot kapitein Holm plotseling, „geef het door aan de reederij. Als er publiciteit aan gegeven wordt, vindt het raadsel misschien een verklaring. En blijf goed luisteren; wellicht vang je nog iets op, waaraan we meer houvast hebben!" Den volgenden dag verschenen de Zweedsche bla den met een puzzle, die vooral scheep vaartkringen veel hoofdbrekens bezorgde. Het stoomschip „Malmö", op reis van Vardö naar Gothenburg, had bij zijn vaart om de Noordkaap onbegrijpelijke radio seinen opgevangen, die waarschijnlijk afkomstig waren van een verwarden geest. Een paar maal kwam het woord Ostersund erin voor, de naam van de stad nabij de Indals Elf. Het woord Karinina werd het menigvuldigst geseind, doch steeds zonder eenig verband met de rest. Tenzij men verband wilde zoe ken tusschen Karinina en de bede om vergeving, die eveneens herhaaldelijk voorkwam. Scheepvaart autoriteiten wisten geen raad met de puzzle en in reederskringen stond men er eveneens onbegrijpelijk tegenover. Het bericht vond dienzelfden dag zijn weg nog naar alle bladen, maar voor het gros der lezers ging het verloren voor gewichtiger nieuws. Anderen dachten aan een onbehoorlijke grap. Op haar gezellig gomeubileerde kamer zat Karin Selbach dien avond nog heel laat in droomorige gedachten verzonken. Het waren echter geen prettige overpeinzingen, die haar bezighielden, liet was zonderling hoe door een enkel woord iemands gemoedsrust soms plotseling kon worden verstoord. Slechts hoogst zelden had zij gedurende de laatste jaren aan Sven Peters gedacht en nooit anders dan met onverschilligheid en een stille verachting. En thans had dat vreemde woord Karinina, dat men tevergeefs in een Zweedsch woordenboek zou zoeken, plotseling de raderen van den tijd tien jaren terug gewenteld en haar verontrust met die oude herinne ring, waaraan zij allang niet meer ook maar de minste waarde hechtte. Karinina. Zoo had Sven haar genoemd op dien avond, toen hij voor het eerst Ostersund verliet, om te gaan varen Hij had haar gekust en trouw beloofd en zijn teeder- heid had dien liefkoozenden naam gevonden: „Kari nina. „Wat zeg je nu?" vroeg zij lachend. „Dat heb ik nog nóóit gehoord. Is dat soms Spaansch of Itali- aanse.h voor Karin?" „Het is de uitdrukking van mijn liefste gevoelens voor jou," antwoordde hij, terwijl hij zijn armen om haar hals legde. „En zoo zal ik je altijd blijven noe men: Karinina." „Altijd?" plaagde zij hem. „Duurt dat langer dan tot de eerste vreemde haven?" „Nooit!" bezwoer hij. „Zóó hen ik niet, je kent me lang genoog, is 't niet?" Het klonk of hij gegriefd was en zij had spijt van haar woorden. Inderdaad, zij kende hem lang genoeg. Zij wist zich niet eens den tijd te herinneren, dat zij Sven niet had gekend, want zij hadden altijd naast elkander gewoond. Maar dat bleek toch nog niet lang genoeg, om een man góéd te kennen. Want na een paar brieven uit verre havens hoorde of zag zij nooit meer iets van Sven Peters en slechts door oen toeval vernam zij vele jaren later, dat hij nog leefde en robben jager was geworden Dit was de herinnering, die haar dezen avond kwelde opgeroepen door een simpel kranten bericht. Karin zocht geen oogenblik verband tusschen het krantenbericht en haar eigen verleden. Het had alleen maar een herinnering verlevendigd, die haar be droefde. Maar het duurde dien avond héél lang voor zij in slaap raakte. En midden in den nacht werd zij wakker en dacht zij plotseling weer aan dat vreemde sein, dat de „Malmö" opgevangen had. En op het zelfde oogenblik beving haar een vreemde onrust. Die zonderlinge naam, dien zij van niemand ooit gehoord had! Die bede om vergeving!. Zeker, het leek bijna een dwaasheid, te veronder stellen, dat die seinen van Sven Peters afkomstig konden zijn. Maar was hot absoluut onmogelijk? Karinina wien kon zoo'n uitheemsche verbaste ring van den naam Karin nog méér ingevallen zijn? De angstige twijfel liet haar niet meer met rust en verjoeg den slaap. En toen het vale morgenlicht door de reten van de gordijnen kwam gluren, had zij het met zichzelf uitgemaakt: elke aanwijzing, hoe on waarschijnlijk ook, kon haar nut hebben. Straks zou ze de redactie van de kraDt even opbellen. Egir Angerman, de directeur van de reederij „Karlskron", keek verbaasd op, toen hij dien morgen van den dertigsten Maart in zijn kantoor werd opge wacht door iemand van de krant. „Meneer Angerman, het is een vreemde geschie denis, die me hierheen voert." Egir Angerman dacht altijd het eerst aan zijn sche pen, als iemand van de krant bij hem kwam. Maar thans boezemde de komst van een journalist hem geen vrees in. Hij had geen enkel schip in de vaart alleen de „Ram", een boot voor de robbenvangst. Maar die lag veilig in de baai voor Norfisk. „Aangekomen; baai ijsvrij," luiddo het radiogram van veertien dagen geleden en eiken dag verwachtte hij nu bericht, dat de eerste lading zeehonden aan de stations ingenomen was. Hij verzocht den journalist hem naar zijn privé- kantoor te volgen en bood hem een stoel aan. „En, meneer Eisloo?" vroeg hij kort. „U hebt natuurlijk dat berichtje gelezen van die onbegrijpelijke seinen, die do „Malmö" opgevangen heeft," ving zijn bezoeker aan. Die inleiding wekte de belangstelling pas van Egir Angerman. „Natuurlijk," antwoordde hij levendig. „Is er licht gekomen in die geschiedenis?" „Ik hoopte dat licht bij u op te kunnen steken,"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 14