ROMANTISCHE FIGUREN GULLIVER IN HET LAND VAN LILLIPUT 30 En daarop begaf ik mij naar de haven van Lilliput. I et koninkrijk Blefescn bestaat uit een eiland, dat ten noord- ïoordoosten van Lilliput is gelegen, waarvan het geschei den is door een zeearm van vierhonderd vademen breed. Ik had het nog niet gezien en begaf mij dus voorzichtig naar de noordoost kust, waar ik mij achter een heuvel verborg en mijn verrekijker te voorschijn haalde om de vij andelijke haven te bespieden. Ik zag, dat de vloot van den vijand samengesteld was uit vijftig oorlogs schepen en verschillende transportvaartuigen. Bij mijn terugkomst, gaf ik bevel een groote hoeveel heid sterke kabels te maken, benevens een aantal ijzeren staven. De kabels waren ongeveer zoo dik als een dubbel paktouwtje en de staven zoo lang en dik als een gewone naald; ik vlocht drie van die kabels in elkaar om ze sterker te maken en ik draaide om dezelfde reden drie staven samen en boog .het einde van elk tot een haak. Ik keerde naar de noord oostkust terug, deed mijn jasje, mijn schoenen en mijn sokken uit en ging de zee in. Men had mij ge zegd, dat de zeearm in het midden ongeveer zes voet diep was en dus liep ik eerst zoo snel mogelijk, zwom daarna ongeveer vijftien vademen tot ik weer vasten grond voelde en was in een half uur bij de vloot aangekomen. De vijanden waren zoo ver rast door mijn verschijning, dat ze als kikkers uit hun schuiten sprongen en naar het land vluchtten: er waren ongeveer dertigduizend man. Aan den boeg van elk schip bevestigde ik nu 'n ijzeren staaf met 'n haak, en haalde door dien haak een van mijn kabels. Terwijl ik aan het werk was, schoot de vijand eenige duizenden pijlen op mij af, waarvan een groot aantal mijn handen en mijn gezicht trof. Behalve dat ze mij pijn veroorzaakten, hinderden zij mij erg bij mijn arbeid. Ik was vooral bang voor mijn oogen, die ik zeker verloren zou hebben, als ik niet een middel gevonden hadin een van mijn zakken had ik 'n bril, dien ik stevig op mijn neus drukte, zoodat ik rustig door kon gaan zonder mij bezorgd te hoeven maken om den regen van pijlen, die op mij neerdaalde. Nadat ik alle haken had bevestigd, begon ik te trekken, maar dat hielp niet veel, want de schepen lagen voor anker. Met mijn mes sneed ik dus de ankerkabels één voor één door en nam daarna vijftig van de grootste vaartuigen met mij mee. De bewoners van Blefescn, die geen idee hadden wat ik van plan was, waren ver baasd en ontsteld zij hadden gezien, hoe ik de anker touwen had door gesneden en dach ten nu, dat ik alleen maar de schepen had willen laten drijven ten prooi aan wind en getij, maar toen ze mij de geheele vloot zagen wegvoeren hieven zij een woe dend en wanhopig geschreeuw aan Nadat ik een eindje geloopen had en mij buiten het bereik van hun pijlen be vond, bleef ik staan om die welke in mijn gezicht en handen waren blij ven zitten te ver- De menschen zijn ongeveer zes duim lang en alle dieren en planten zijn kleiner van afmeting. wijderen en daarop begaf ik mij naar de haven van Lilliput. De koning bevond zich met heel zijn hof aan de kust en wachtte vol ongeduld op den uitslag van deze grootsche onderneming. Uit de verte zagen zij een vloot naderen in den vorm van een halve maan, maar omdat ik tot inijn hals in het water lag, konden zij niet zien, dat ik deze naar hen toe bracht. De koning dacht dus, dat ik gesneuveld was, en dat de vijandelijke vloot Lilliput kwam aanvallen, maar weldra ver keerde zijn vrees in vreugde, want zoodra ik weer vasten grond onder de voeten had, verscheen ik aan het hoofd van de schepen en begon uit alle macht te schreeuwen: Leve do machtige koning van Lilliput. De vorst was vol lof over mijn prestaties, toen ik terug was en maakte mij onmiddellijk Nardac, dat is de hoogste eeretitel in dat land. Zijne Majesteit verzocht mij maatregelen te nemen om alle andere vaartuigen van den vijand naar zijn havens te brengen. Nu hij eenmaal zooveel succes had, stelde hij zich voor het heele koninkrijk Ble- fescu te veroveren en zich tot keizer van beide staten te laten uitroepen, maar ik trachtte hem van dit voornemen af te brengen en verzekerde hem, dat ik er mij nooit toe zou leenen een vrij, nobel en moedig volk te helpen onderdrukken. Deze openlijke en stoutmoedige verklaring was zoozeer in tegenstelling met de politiek van Zijne Koninklijke Majesteit, dat mij die nooit vergeven werd. Men vertelde mij later, dat verschillende wijze raadslieden door hun stilzwijgen te kennen gaven, dat zij mijn meening waren toegedaan, maar anderen, die mij vijandig gezind waren, deden naar aanleiding hiervan alles wat ze konden om mij te schaden. Sedert dien tijd vormde zich een soort verbond tusschen Zijne Majesteit en een aantal ministers, waardoor ik een paar maanden later gedwongen was het land te verlaten. Ongeveer drie weken na mijn opzienbarenden tocht arriveerde een statig gezantschap uit Blefescu om over den vrede te onderhandelen. W eldra was men het over de voorwaarden eens, die zeer gunstig luidden voor den koning van Lilliput, maar nadat het verdrag geteekend was, vroegen Hunne Excel lenties een onderhoud met mij aan, omdat zij gehoord hadden welke goede diensten ik hun vaderland be wezen had door niet in te gaan op de plannen van den koning om geheel Blefescu te veroveren. Zij begonnen mij te prijzen wegens mijn dapperheid en edelmoedigheid en verzochten mij ten slotte hun enkele staaltjes te laten zien van mijn geweldige kracht, waarvan zij zooveel gehoord hadden. Ik voldeed aan hun verzoek en ik verzocht hun mijn eerbiedige groeten over te willen brengen aan den koning van Blefescu en deelde hun mede, dat ik van

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 30