plan was Zijne Majesteit een bezoek te brengen voor ik naar mijn vader land terugkeerde. Eenige dagen later vroeg ik den koning verlof naar Blefescu te mogen gaan en hij stond mij op koelen toon toe dit rijk te gaan bezoeken, een van mijn vrienden fluisterde mij echter in, dat Zijne Majesteit mijn onderhoud met de gezanten van Blefescu als 'n teeken van ontrouw had beschouwd. Hier mee deed bij me onrecht, maar ik zag nu meteen in, dat de stemming aan het hof zich ten opzichte van mij in ongunstigen zin bad gewij zigd. Alvorens te vertellen, waarom ik gedwongen was te vertrekken, wil ik nog iets zeggen van het land en zijn bewoners. Zooals ik reeds mededeelde, zijn de menschen onge veer zes duim lang en alle dieren en planten zijn naar verhouding kleiner van afmeting. De paarden en koeien zijn ongeveer vier a vijf duim hoog, de schapen anderhalven duim, de ganzen zijn zoo groot als mnsschen en de insecten waren zoo klein, dat ik ze bijna niet kon zien. Het gezicht van de bewoners van Lilliput is daarentegen zeer scherpzoo zag ik een kok een leeuw erik plukken, die niet grooter was dan een mug en een meisje stak een voor mij onziehtbaren zijden draad in een even onzichtbare naald. Hun schrift is zeer merk waardig: zij schrijven niet van links naar rechts als de Europeanen, of van rechts naar links als de Arabieren, noch van beneden naar boven zooals de Chineezeu, maar scheef, van den eenen hoek van het papier naar den anderen, zobals veel dames, die haast hebben, dal doen. Het viel den bewoners van Lilli put niet gemakkelijk mij te kleeden en te voeden: tweehonderd naai sters waren belast met het vervaardigen van mijn linnengoed, maar het zwaarste linnen moesten zij eenige malen vouwen en vaststikken voor het voor mij geschikt Was. Meestal zijn hun stoffen drie duim breed en elk stuk is drie voet lang. De naaisters namen mij de maat als ik lag, één van haar ging op mijn hals staan en een ander op een dijbeen, elk aan het einde van een lang koord, dat door een derde met een maatstok van een duim werd gemeten. Daarna maten ze den omtrek van mijn duim en verdubbelden dien orri mijn pols te krijgen, dat getal werd nog eens verdubbeld voor mijn hals en ten slotte opnieuw verdubbeld voor mijn lichaam. Later spreidde ik oen van mijn hemden voor haar uit en dat maakten zij heel precies na. Driehonderd kleermakers waren in de weer, toen er een nieuw pak voor me gemaakt moest worden, maar zij namen mij op een andere wijze de maat. Zij zetten ladders tegen mij op en één van hen klom op mijn schouder en liet een schietlood vallen om de lengte van mijn jasje te bepalen. Toen mijn kleeren klaar waren, leken ze een beetje op een lappendeken, behalve dan dat alle stukken dezelfde kleur ver toonden. Ik nam 't rijtuig en de ■paarden voorzichtig in m'n handen en zette ze. op talel lieer. Hen deel van hen bracht de spijzen, een ander deel de wijnen en likeuren. Driehonderd koks maakten mijn eten klaar in barakken, die vlak bij mijn huis waren opgericht, waar zij met hun familie verblijf hielden. Elk van hen was verplicht bij eiken maaltijd twee schotels voor mij toe te bereiden. Ik nam twintig lakeien, die ik voor mij op tafel zette, een honderdtal collega's bleven beneden, een deel van hen bracht de spijzen, een ander deel de wijnen en likeuren en zij, die zich op de tafel bevonden, ontlastten de dragers naarmate ik er behoefte aan had door alles met een soort kraan op te takelen. Eén schotel was voor mij een hap en een vat was een flinke slok. Een gans of een kalkoen was eveneens slechts een mondvol en ik nam dertig kleine vogeltjes tegelijk op de punt van mijn vork. Op een dag wilde Zijne Majesteit samen met mij dineeren en toen een lakei mij zijn bezoek aankondigde, ging ik naar de deur, nam hqt rijtuig en de beide paarden voorzichtig in mijn handen en ik zette ze op een tafel neer, waar een rand om heen liep, zoodat er geen ongelukken konden gebeuren. Dikwijls heb ik op deze wijze vier equipages op mijn tafel gehad en terwijl ik op mijn stoel zat, kon ik met de dames praten, die in haar rijtuigen ble ven; zoolang ik mij met het eene gezel schap bezighield, leidden de koetsiers dan de andere zachtjes over het tafelblad rond. Ik merkte wel, dat de admiraal van de vloot, Skyresh Bolgoham, mij bij dit bezoek aldoor booze blikken toewierp, maar ik lette er niet al te veel op en ik at met mijn gewonen eetlust om mijn eigen vader land eer aan te doen en dezen vreem delingen eerbied in te boezemen. Toch was de verhouding tusschen mij en het hof eenigszins gespannen, dat, kon ik wel merken en het ver wonderde me dan ook heelemaal niet, dat een paar dagen later een hoog ambtenaar, wien ik eenige belang rijke diensten had bewezen, 's avonds laat heimelijk bij me op bezoek kwam en me mededeelde, dat een aantal hooggeplaatste personen bezig was een sameuzwering tegen mij op touw te zetten. In de eerste plaats was de admiraal natuurlijk mijn gezworen vijand, omdat ik de vloot van Blefescu had veroverd zonder dat 't koninkrijk Lilli put ook maar een man of een schip iad verloren, maar iet feit, dat ik ge weigerd had deel te nemen aan een ex peditie, waarbij ge heel Blefescu inge lijfd zou worden, dat ik de gezanten ontvangen had en zelfs nu van plan was een reis naar Blefescu te maken, had ook bij anderen kwaad bloed gezet. 31 En nu had men het voorstel ge daan mij te dooden: de één wilde mijn huis in brand steken, oen tweede wilde twintigduizend man op mij afsturen, gewapend met vergiftigde pijlen, een derde achtte 't dsn zekersten weg mijn linnengoed met vergif, dat mijn huid aantastte, te besmeren, ten gevolge waarvan ik onder ondraaglijke pijnen zou sterven. De koning had mij weliswaar zwakjes verdedigd, doch de meerderheid van den Raad van State was van meening, dat ik een gevaar voor het gemeene- best vormde, bovendien ver schrikkelijk veel geld kostte, zoo- dat men ten slot te beslotenhad mij binnen drie dagen te dooden. Ik overwoog na deze tijding, dat ik den Lilli putters, nu zij zich zoo ondankbaar betoonden, een leelijke kool kon stoven en dat het mij weinig moeite zou kosten de heele hoofdstad met een paar steenworpen te verwoesten, maar ik meende, dat ik mij niet tot zulk een laffe wraakneming mocht verlagen en nam het besluit te vertrekken. Ik stuur de een brief, waarin ik meedeelde, dat ik mij op weg begeven had naar Blefescu en ging naar de kust, waar ik mijn jas, mijn hoed, mijn schoenen en sokken op een oorlogsschip legde en dit achter mij aantrok naar de haven aan den overkant, waar de bevolking mij al stond op te wachten, toen ik aankwam. Men vertelde mij, dat over een uur Zijne Majes teit en de geheele koninklijke familie zouden aanko men om mij te begroeten. Ik liep ongeveer vijftig vademen het land in; de koning en zijn gevolg stegen van hun paarden, de koningin en haar dames verlieten de rijtuigen en ik merkte, dat ze blijkbaar niet hang voor mij waren. Ik ging op den grond liggen om de hand van den koning en van de koningin te kunnen kussen. Ik zei aan Zijne Majesteit, dat ik volgens mijn belofte gekomen was, met goedvinden van den koning van Lilliput en dat ik hem mijn diensten aanbood voor zoover mijn handelingen niet in strijd behoefden te zijn met de belangen van het land, waar ik gastvrijheid had genoten. Dat ik in ongenade gevallen was, ver zweeg ik. Drie dagen na mijn aankomst wandelde ik uit nieuwsgierig heid langs de noord westkust en ontdekte op een kilometer afstand in zee een voorwerp, dat veel op een omgeslagen boot geleek. Ik deed mijn schoenen en sokken uit en liep een paar honderd meter het water in en werke lijk, het bleek een sloep te zijn, die waarschijnlijk van oen of ander schip los geraakt was. Ik ging haastig naar de stad terug en verzocht Zijne Majesteit mij twintig van de groot ste schepen te willen loenen, die hem nog waren overgebleven na het verlies van zijn vloot, benevens drieduizend matrozen onder het bevel van een vice-admiraal. Terwijl de vloot om het eiland heenzeilde, nam ik den kortsten weg naar de kust, kleedde mij uit en Driehonderd kleer makers waren in de weer, toen er een nieuw pak voor me ge maakt moest worden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 31