EEN ISSrilEISSKEICIillOI'
II
in den Atlantischen Oceaan
ij weten er hier in Holland van mee
te praten; de zee is zoowel vriend
als vijand en ook bij ons kan een
oude zeerob ergens ver over het water
wijzen en met ernstige stem zeggen: „Daar zijn
er heel wat gebleven."
De visschers van Xieuw-Schotland hebben hun
eigen „zeeliedonkerkhof", ver van de kust, waar
glazige massa weg
te bikken, want het
andere deel moet
blijven slapen, om
dat het later hier
toe geen gelegen
heid zal hebben.
Want is men een
maal honderden
kilometers van het land verwijderd, dan begint de
eigenlijke arbeid pas: het visscherskerkhof is tevens
de beste visehgrond.
Op de woelige zee, die zelfs bij kalni weer zoo
Bij de vischgronden aangeland worden de bootjes gevierd.
Bij elke stortzee
wordt de ijslaag, die
het schip bedekt, iets
dikker.
ze toch weer steeds
opnieuw naar toe
varen, omdat daar
hun broodwinning
ligt. Zij varen er
heen in water, dat
een groot deel van
het jaar een tem
peratuur heeft, die
onder het vriespunt
ligt. Zee en lucht
zijn loodgrijs als het,
schip de haven ver
laat en de kust
langzaam achter
den horizon weg
zinkt. Het spatten
de water bevriest
zoodra het tot rust
komt, romp en ree
ling, touwen en
kettingen zijn wel
dra met een ijs
laag bedekt, maar
slechts een deel van
de bemanning
tracht de harde,
Vlug loskomen,
De Lila Bouiilliêr, moederschipvan de visschers, die ver buiten de kust van Nieuw-Schotland op vangst uitgaan.