fc DE SCHADUW DER OVERWINNING door Richard Council ii i S-fflfctft STOFFEN)-VdfeEK rftooMSS- w\_ëvi j STOFFEN -V^EErC' Mag ik u voorsteilen? De stad Clinton, die zich De Werkzame Woonstad noemt en zich beroemen mag op a. Een hoofdstraat en tal van minder voorname straten b. Een vorstelijk station, een nieuw stadhuis, veer tien kerken, een synagoge en een flink aantal banken. c. Een bibliotheek, bijna even mooi als een ben- zinepost. d. Een forsch clubgebouw; daar geven de lieeren elkaar een handje! e. Bronzen standbeelden van M. Clinton, H. Clay en J. G. Blaine, die het stadsgebied aan de Indianen hebben ontworsteld. f. Vier tempels, aan filmkunst gewijd. g. Een grooten schouwburg, voorheen opera, waai de troepen uit New York direct heen plegen te koinen met stukken, die een jaar op Broadway liepen. h. Vijf hotel-restaurants, waaronder een met een oud-eiken eetzaal en een orkest achter palmen. i. Een dartele en optimistische Kamer van Koophandel, die in 1910 op een schutting nabij het station liet schilderen: ,,Dit is Clinton. In 1925 grooter dan New York". Deze voorspelling werd later gewijzigd in: „Zie hoe wij groeien!" j. Vele barbierszaken, zoo hygiënisch als zieken huizen. k. Een park, met twee beren in een kooi. 1. Een bevredigenden voorraad lunchrooms, riolen, garages, iepen, ijssalons, trams, parkeerterreinen, tandartsen, kruidenierswinkels, scholen en dames kappers. m. Een keurige gevangenis. n. Een ochtendkrant en een avondkrant. o. Welvarende fabrieken, waarin kogellagers, bedrijfskleeding, bolhoeden, bougies, bretels, lioest- bonbons, hoefijzers, ijsmachines, Clinton-olie (tegen winterteenen), gummi handschoenen, grasmachien tjes, speelkaarten, dekens, knoopen en remkussens vervaardigd worden. p. Ten slotte een feit waarop alle inwoners van Clinton bovenmate trotsch zijn twee warenhuizen, namelijkDe Groote Bazar, eenig eigenaar Bradley C. Bailey, en Galeries de Luxe, stichter en president Joel Graham. Die twee warenhuizen stonden in de Hoofdstraat, vlak tegenover elkaar, en den heelen dag keken ze elkaar nijdig aan met hun spiegelglazen oogen. Was de wet der natuur, die gebouwen van zes verdiepingen nagenoeg onwrikbaar op hun plaats houdt, niet tusschenbeide gekomen, dan waren ze elkaar waar schijnlijk aangevlogen. Wie zegt, dat het concurrenten waren, ziet carbolzuur voor taptemelk aan. Zij waren felle tegenstanders, bittere strijders, verklaarde vijanden. Alle dagen van het jaar, Kerstmis inbe grepen, bevochten de twee zaken elkaar met ieder commercieel wapen, dat wetenschap, scherpzinnigheid en een weelde van haat konden aanwijzen. Het was een strijd zonder pardon, op leven en dood. Jarenlang was het een gelijke strijd geweest, want beide zaken hadden wonderveel gemeen wat inrichting, bediening en de kwaliteit en de variëteit van artikelen betreft. De één dorst geen streep bij den ander achter te blijven. Toen de Groote Bazar een rij glazen cellen neerzette, waarin de klanten onge stoord naar gramofoonplaten konden luisteren, moest Galeries de Luxe onmiddellijk ook 'n rij glazen cellen hebben. Galeries de Luxe hield een koopjesweek, ver kocht gebloemde zij a S 1.48 per el en gaf den kin deren ballonnetjes cadeau; onmiddellijk kwam de Groote Bazar met een minimum-prijzenweek, ver kocht, gebloemde zij voor 8 1-45 de el en gaf den kinderen fluitjes. Zoo hielden zij in alle belangrijke opzichten gelijken tred. De onverbloemde, en diepge voelde haat, dien meneer Bailey, eigenaar van den Grooten Bazar, voor meneer Graham koesterde, werd geëvenaard door den krachtigen, onverzoenlij ker! weerzin van Joel Graham, president van Gale ries de Luxe, tegen meneer Bailey. Vroeger echter was het niet zoo geweest. Toen placht Joel Graham 's morgens vroolijk te roepen over de Hoofdstraat heen: „Hallo, Brad, hoe gaat 't?" En toen riep de jonge Bradley terug: „Reusach tig, Joel. Hoe staat 't met jou?" Maar dat vroeger lag ongeveer een kwart eeuw in het verleden, in dien zooveel rustiger tijd, toen er nog geen tramrails door de Hoofdstraat liepen, toen de boeren uit de streek rond de stad aan kwamen rijden, om verselie eieren in te ruilen voor katoen. Clinton was toen nog een ietwat dommelig plaatsje, en de Groote Bazar was een klein winkeltje, en Bradley C. Bailey was daar boekhouder en inkooper en reclamechef en tevens eenige verkooper; en Joel Graham was een klein zaakje in een klein pandje begonnen, en sliep onder de toonbank, om kamerhuur uit te sparen. Zij waren toen nog jong, en kwamen van 't zelfde stukje platteland, met niets in hun bordpapieren koffertjes dan een kam en een schoon stel onder goed, maai- met een ambitie, die nog in geen zevenmaal zeventig koffers had gekund. Brad Bailey had toen nog dik, zwart haar, en Joel Graham's lokken waren rossig en weelderig. Dat was de tijd, waarin Joel Graham, als hij met sluitingstijd de luiken dichtdeed, over de Hoofdstraat heen riep tegen Brad Bailey, aan dezelfde taak bezig„Hé, leelijke duitendief, hoeveel van dat vodderige goed van twaalf cent heb je den stakkers in hun handen gestopt vandaag?" „Een rol of wat," riep Bailey terug. „Ben jij nog wat van die prullakens kwijtgeraakt „En of," was het antwoord van Joel Graham. „Een goede verkooper slijt alles. Toen ze die papperige vodden van jou gezien hadden, kwamen ze allemaal hierheen." „Ieder zijn meug," zei Bailey daarop. „Ga. je mee een potje biljarten voor 't eten?" Maar nu was Bailey's haar niet zwart meer: 't was grijs en werd witen meneer Graham had lieeleinaal geen haar meer; en zij schertsten of biljartten niet meer met elkaar. Als zij hun dagtaak achter den rug hadden, stapte meneer Bailey in zijn grooten wagen en repte hij zicli naar huis om zich te verkleeden voor tafel, en misschien een partijtje te maken met een van zijn zoons, in de biljartkamer der villa, die hij zich had laten bouwen op den Noorder Heuvelweg; en meneer Graham stapte in zijn wagen en repte zich naar zijn villa op den Zuider Heuvelweg, of hij ging

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 4