r De k ill <L cizcr ran Brazi ie 33 H.RqRjAkJ door J. Gerhard Toonder e geschiedenis van Luciano Romei- W co, senhor, begint bij de slaven- jagers, die zijn voorouders uit Afrika haalden, maar daar weet k»/ n alles al van af, ook van het werk op de plantages. Laat ons dau zeggen, senhor, dat zij begint bij zijn groot vader, die van de plantage wegliep, maar, senhor, wat kan u zijn grootvader schelen? Een oude neger is dat; stokoud is hij nu, niemand weet hoe oud wel. hij ook niet. Maar Luciano, dat is 'n mail, senhor Hij is gezond, hij is dik; als hij lacht golft z'n lichaam van 't vet; hij heeft groote handen en voeten en 'n stem als een bronzen gong. Zoo is Luciano Romeiro, en zijn vrouw, Elena Romeiro, doet weinig voor hem onder. Wat is zij dik, senhor; zoo groot en breed als eén os, een mooie negervrouw is zij. Ook zijn de kinderen, Julio, Inez en Armando, welgeschapen. Maar die grootvader dan vluchtte in het woud, zwierf een paar jaren om langs de Groote Rivier, en bouwde eindelijk, ver bewesten Manaos, met een aantal lotgenooten een eigen dorp, waar het leven was als in Afrika. Men jaagde, vischte, liet de vrou wen werken en alles ging best. Op een dag kwam er een blanke handelaar, die met de verstandigste mannen het woud in ging en hun toondedat soort hout moesten zij bij gelegenheid voor hem vellen daar zou hij geld en goederen voor geven, die vruch ten kon hij wel gebruiken, dat soort liane kocht hij ook, en een van die boomen scheidde een vreemd, melkachtig sap af als men er in sneed; ja, dat kon hij ook gebruiken. Luciano's vader was geen vlijtig man. Hij brandde een stuk bosch leeg en plantte er twintig, dertig, veertig van die melkgevende boo men; toen ging hij op zijn rug liggen kijken, hoe zij groeiden, terwijl de andere mannen het woud in gingen, wel drie of vier keer per jaar, om er boomen te kappen en verder te doen wat de blanke had ge zegd. De boomen werden grooter, en Luciano's vader stierf aan te veel eten en liggen. Intusschen kwam ieder jaar de blanke handelaar, en soms zochten de negers hem zelf in Manaos op, want er bestond toen al lang geen slavernij meer. Maar in een zeker jaar werden allen in hem teleur gesteld; toen zei hij: „Vlieg op met je boomen en je knollen, die heb ik nu zooveel van je gekocht, dat ik er in stik. Nu moet ik rubber van je hebben, de echte, goede hevea." „Wat?" zeiden de negers. Het was belachelijk, senhor. Niemand had ooit van hevea-rubber gehoord, maar die handelaar moest het hebben of hij was voor zijn leven ongelukkig. Toen ging Luciano naar zijn veertig boomen, hij sneed er in en ving uit iederen boom 'n pan vol rubber op. En nu, senhor, had u dien koopman moeten zien Hij kon niet bemantelen hoe blij hij was, hij bood Luciano in ruil een wekker, een gramofoon en twee liter jenever aan, alsof dat zoo maar niets was; en Luciano, die be greep hoe de zaken stonden, gaf hem de rubber pas na dat hij er nog een lioogen hoed bij had gedaan. U kunt zich den ken, senhor, welke tijden nu voor Lu ciano aanbraken. Begrijp wel, hij was een beschaafd man, de moderne cultuur was al lang doorge drongen ten westen van Manaos; maar een wekker, een gramofoon en een liooge hoed, om van de meer ver gankelijke jenever te zwijgen, zijn toch zekei begeerens- waardige zaken, die den bezitter 'n ze kere waardigheid verleunen. En bo vendien. wat be langrijker was: ter wijl de andere ne gers zich gek draaf den in de bosschen om hier en daar een enkel armoedig lieveaatje te vinden, hoefde Luciano slechts, dank zij den vooruitzienden blik van zijn vader, iederen dag met zijn hoogen hoed op naar zijn aanplanting te wandelen en daar zijn veertig welvarende boomen iets af te tappen. Er ontstond een regelmatig verkeer van Manaos naar dat dorp en omgekeerd; nu eens kwam de koopman kijken hoe het ging, dan weer zakten Luciano en zijn benijders in hun kano's de Groote Rivier af om hun waren te brengen. Luciano plantte natuurlijk nog meer boomen bijdat deden de anderen ook. maar hij had een voorsprong die niet meer in te halen was. En dien wist hij te gebrui ken, senhor. Daar in Manaos leerde hij begrijpen wat rubber waard was, want heel Manaos stond in het teeken van de rubber, zooals men dat noemt; uit alle hoeken en gaten van het oerwoud kwamen daar de negers rubber aanbrengen, en iederen keer waren er weer meer handelaars die er samen om vochten. De prijzen stegen; Luciano kon wel iedere week een gramofoon koopen, maar drie is genoeg voor een menschde kinderen hadden elk een wekker om den hals, zoo nu en dan liep er zelfs een af en Elena had 'n keuken vol koekenpannen, strijkijzers, broodroosters en biefstukkloppers, zij was van onderen tot boven met goud behangen; maar, senhor, iederen dag gaven de rubberboomen hun melk. iedere week vochten de handelaren erger en kon Luciano er meer voor krijgen. En stelt u zich nu voor, senhor, hoe ongelukkig deze Luciano Romeiro zich voelde, toen hij niet meer wist wat hij zich voor zijn rub ber zou koopen. Een jacquet, een rotting, souspieds, een bril; Luciano smolt in de hitte van het oerwoud, maar hij moest toch iéts doen Ach, senhor, het was geen vreugde meer. Wan neer de dorpsbewoners in de verte vreemde klan ken hoorden schetteren en schelle kleuren zagen blinken, dan wendden zij zich niet eens meer om, zij bleven kalm liggen en zeiden: „Huh daar wandelt Luciano met zijn familie. Zij dragen nieuwe kleeren en blazen op koperen fluiten. Huh." Neen, senhor, daar was geen vreugde meer aan. En toen de rampzalige Luciano Romeiro niets meer kon be denken, senhor, toen stapte hij met Elena, Julio, Inez en Armando in de kano, zij zetten er de gra- mofoons en de broodroosters en de rest in, zwaaiden met kleurige lappen en voeren, blazend op hun koperen fluiten, weg, naar Manaos. In Manaos, senhor, kon men deze en dergelijke dingen koopen, maar weinigen hadden zoo'n welvaart als Luciano, en de aankomst aldaar baarde, ook dank zij de vijf trompetten, veel opzien, senhor. Luciano zwaaide met zijn hoogen hoed, hij kocht deneenigen autobus van de stad en reed er mee alle straten rond; zijn vrouw en kinderen maakten muziek en zwaaiden met de vlaggen van Siam en Bulgarije, terwijl hijzelf op de kap zat en milreïs om zich heen strooide. Senhor, ik heb vorsten zien verwelkomen in de grootste steden van de wereld, maar nooit zag ik zooiets als dit. Grooten mannen werd de ontroering te machtig, zoodat zij zich snikkend m elkanders armen wierpen, vrouwen vielen flauw, kinderen schreeuwden ja, het zwarte volk van Manaos was uitzinnig van vreugde, en toen Luciano Romeiro jenever liet schenken, toen kende die vreugde geen grenzen meer. Wel, senhor, dat beviel Luciano. Hij zocht met zijn autobus de handelaars op en liet hen vechten om zijn stuk land met de veertig boomen honderdduizend milreïs, riep er een, honderdtwintig duizend. riep een ander, en zoo ging het door tot zij aan de honderdvijfennegentig duizend kwamen. En dan te bedenken, senhor, dat men voor één duizend milreïs reeds een redelijke gramofoon heeft; Welnu, Luciano behing Elena en Inez met diamanten, Julio en de zesjarige Armando kregen jacquets aan en hooge hoeden ophij vond ergens, tusschen den afval van een draaimolen, die daar eens gestrand was, een goed en fraai beschilderd draaiorgel, dat nog op den autobus kon staan, en 's avonds tapte hij weer jenever en hij liet vuurwerk afsteken. Dat was mooi van hem, senhor; hij bereidde den armen zwarten van Manaos een mooien dag, een onverge- telijken dag, hij wierp voortdurend geldstukken rond en hij lachte met zijn bronzen stem, hij lachte dat zijn heele lichaam schudde. En de negers van Manaos riepen hem uit tot keizer van Brazilië; zij zongen vaderlandsche liederen en sprongen dronken achter den autobus met 't getrompetter en het orgelgedreun aan naar het gouvernementspaleis, om hem te instal- leeren. En toen, senhor, kwamen de traangas- bommen en de gummistokken, en alles was uit. Toen Luciano den volgenden ochtend ontwaakte, senhor, was de autobus in beslag genomen, en hij had nog genoeg geld over om zich een ontbijt en den zijnen een banaan te verschaffen. Zoo is 's werelds beloopnu ligt Luciano op zijn rug en kijkt hoe zijn nieuwe rubberboomen groeien; maar de rubber is niets meer waard, senhor. Julio behaagt de zwarte meisjes en gaat soms naar een bios coop, Inez en Armando kunnen het alphabet opzeggen; en Elena zuigt en verdient voor allen het eten. HRQKAflj

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 33