EEN VERSTOKT VRUGEZEL 26 OP DE VELUWE BIJ NUNSPEET Vervolg van blz. 23 op 't oogenblik niet Rupert. SiT Geoffrey zocht het paar, en liet een verrast kreetjehooren. Wat een mooi meisje! Wie was zij? Waar kwam zij vandaan* Hij had nooit van haar vader gehoord, ook niet dat sir Richard zoo bevriend met hem was geweest. Op dat alles gaf Paul zoo vaag mogelijk antwoord, en nadat er nog wat woorden van denzelfden aard gewisseld waren, verliet sir Gooffrey hem, om het woord te richten tot een dikken heer, die in de nabijheid zijn voorhoofd stond af te vegen met een zijden zakdoek. Maar de muziek was gestaakt, en Molly kwam niet terug. Niet alleen bleef ze weg, maar ze was nergens meer te zien. Ze waren dus weggeglipt, maar waar heen* De tuin, met zijn donkere schaduwen, kon Rupert wel aantrekken, dus liep Paul de serre in, met een donker bewolkt voorhoofd. Hij keek snel rond en liep verder. Het was een prachtige avond, windstil en warmboven den tuin tintelden tallooze sterren de hemel was fluweelig en zacht en eindeloos uit gestrekt. Hij liep eenige paren voorbij, die een luchtje waren gaan scheppen, maar het paar, dat hij zocht, vond hij nergens. De klank der muziek trof zijn oor hij repte zich terug naar de danszaal. En toen zag hij hen. Zij begonnen juist te dansen, en zij kwamen van don anderen kant, van het buffet. Hij haalde vrijer adem, maar keek toen weer boos, want Molly's oogen glommen van blije levendigheid, en haar metgezel, uitgestreken en glimlachend, keek in die oogen met een blik, die Paul het heete bloed in de wangen joeg. En toen werd hij opnieuw gestoord. Die gek van een Peeling, dien hij in geen jaren gezien had, en niet had willen zien, moest juist dit oogenblik uitkiezen om over vroeger jaren te praten. Het dreigde een lang gesprek te worden, want Peeling vertelde, dat hij 't land had aan dansen. Paul her innerde zich plotseling, dat hij een dame beloofd had, een portie ijs voor haar te halen hij mompelde ongeveer, dat hij Peeling nog wel eens zag, en ging naar het buffet. Daar was het vol, want er was weer een pauze en links en rechts kijkend drong hij door de menigte. Hij kwam tegenover Veronica te staan. Zij had een heer bij zich, maar met een verontschuldigend lachje vroeg ze hem, haar te excuseeren, want Paul was een oude vriend, dien zij in lang niet gesproken had. en de inschikkelijke idioot ging! Zij vertelde Paul, dat ze van zijn komst had gehoord en al naar hem uit had gekekentoen begon de muziek en raakten zij aan 't dansen. Paul wist zelf niet goed, hoe dat gekomen was't voorstel had van hém moeten komen, maar hij kon zich niet herinneren, dat hij het gedaan had. Het ergste moest echter nog komen. Want aan het einde van een dans, die hem eindeloos had geleken, bevond hij, dat hij in de serre zat met Veronica naast zich. Zo zei niets, en hij bedwong de op winding in zijn binnenste en begon een vlijtige poging om te luisteren. „Je moet me maar eens aan die mooie juffrouw Brown voorstellen." Hij verstond het vaag en gaf geen antwoord. „Rupert dweept met haar," glimlachte Veronica. -Jlij keek haar stompzinnig aan. „Wie is ze eigenlijk?" Voor die vraag had hij gevreesd; hij gaf er een even ontwijkend antwoord op, als hij haar vader gegeven had. Veronica dacht even na over de dubbel zinnigheid van zijn antwoord. „Ken je haar al lang?" vroeg zij. „Eli. nee." In zekeren zin kénde hij haar nog niet lang. Weer nadenken, en toen een peinzend: „Heeft ze geld?" Nu eerst werd Paul's belangstelling wakker. „Waarom vraag ie dat?" Veronica verschoot van kleur en t.raclitto haar stem onverschillig t.e laten klin ken. „Och, 't is maar zoo'n inval." Paul hielp haar niet ver der. Een koude vrees raakte zijn hart, want natuurlijk stelde ze die vraag met het oog op Rupert! Ilij had Rupert's stoutmoedige be wondering zoo slecht moge lijk uitgelegd maai' als 't hem eens ernst was? Dat wil zeggen: ernst, mits de geldkwestie be vredigend beantwoord kon worden, want hii was er de man niet naar, om zoo'n kleinigheidje over het hoofd te zien. Enfin, door dat kleinigheidje was Molly veilig, al was ze 't niet door haar verloving met sir Richard; maar desondanks was 't een onrustbarend idee. ,,lk zit al te denken, waar ik haar toch eerder gezien heb," peinsde Veronica, haar wenkbrauwen samentrekkend. Paul schrok. „Waarom denk je, dat je haar al meer hebt gezien?" Een zwak gebaartje. „Dat weet ik eigenlijk niet, maar ik weet zeker, dat ik haar ergens gezien heb." Hierna zwegen zij beiden. Paul was daar al bang voor geweest hij had sir Richard tegen dat gevaar gewaarschuwd. Weliswaar was Veronica's herinne ring op 't moment nog vaag en onzeker, en ze moest wel heel scherpe oogen hebben, wilde ze in de stralende juffrouw Brown het bedeesde binnen meisje herkennen, dat den avond van haar bezoek op Woodcroft zoo'n flater had begaan. Maar die voorstelling, waar zij om vroeg, moest tot iederen prijs vermeden worden. Hij moest Molly opzoeken, haar waarschuwen, er op aandringen, dat zij ver dween, zoodra zij er de kans toe kreeg. Ze speelde vanavond voor Asschepoes. Haar eersten triomf had ze genoten, maar weldra zou het middernachtelijk uur slaan, en al maakte ze zich op minder opzien barende wijze uit de voeten dan haar beroemde voorgangster, ze moest het even haastig doen. Veronica begon iets te zeggen, maar brak het af, en met groote oogen en gespannen aandacht tuurde zij naar iets, dat buiten zijn gezichtskring viel. Hij keek om den palm heen, die aan zijn oor kietelde, en zulks juist op tijd, om Molly en Rupert den tuin in te zien gaan. Een plotselinge schrik kneep zijn keel dicht. Zij waren uit de danszaal gekomen: Veronica had duidelijk Molly's heele gezicht kunnen zien. Haar ijzig strakke gelaats uitdrukking zei hem, dat haar herinnering op klaarde, en angstig bleef hij naar haar kijken. „Wacht!" riep ze, en zij sprong op. ,,'t Is dat dienstmeisje!" Ook Paul stond nu, en een seconde keken zij elkaar in de oogen. ,,'t Is dat dienstmeisje," siste Veronica, met oogen vol woede, „en jij brengt, haar hier in huis!" ,,'t Is dat dienstmeisje" antwoordde Paul, en hij ging zoo recht mogelijk staan, „en ik was trotsch, toen ik haar hier bracht!" „Ja maar, Rupert!" riep zij, verbleekend. „Weet Rupert 't?" Zijn lippen trokken in een spotlachje en hij schudde zijn hoofd. „Dus hij is in een val gelokt!" riep ze, nu weer met gloeiende wangen. „Onder bedrieglijke voor wendsels heeft hij een werkster hier gevraagd!" „Werkster is ze nooit geweest," verbeterde hij met tergende kalmte. „Wel binnenmeisje." „En wat is zo nu?" snauwde zij. „Nu is ze een dame." „Een dame!" smaalde Veronica, en ze wierp minachtend haar hoofd in haar hals. „Misschien niet precies wat jij een dame zou noemen," zei hij, opeens ernstig en boos, „maar een onbedorven, eenvoudig meisje, zuiver en onge rept, dat nog niet geleerd heeft, om zulke laag hartige, losbandige heertjes als je broer te doorzien, laat staan om ze te mijden." Dat was vrij krachtig uitgedrukt, en Paul stond er zelf van te kijken, dat hij het meisje zoo vurig verdedigd had, terwijl hij haar in nuchterder mo menten voor een nukkig, eigenwijs, bedorven, lastig, onhebbelijk nest had uitgemaakt. Maar de woorden waren als vanzelf uit zijn mond gekomen; hij deed geen poging om ze te matigen of te herroepen. Veronica kreeg een vuurroode kleur en heel haar houding verstrakte. „Uitstekend," snibde ze, „hij zal gauw genoeg weten, wat voor soort dame 't is." „Dat zal hij zeker," stoof Paid op, haar den weg versperrend, „maar niet door jou. Ik zal 't hem vertellen." En hij draaide zich om, stapte het grintpad op en liep in de richting, die hem dooi den vluchtigen aanblik van Molly en haar metgezel gewezen was. Hij was hen bijna voorbij geloopen, maar hij hoorde een zwak gerucht, en bleef stokstijf staan. Hij had een smal paadje voor zich, tnsschen boomen en heesters door; dat sloeg hij in, en voorbij een bocht zag hij het gezochte paar. De bank, die Rupert gekozen had, stond op een rond grasveldje tegenover een rustiek prieel. Waar schijnlijk kenden de gasten dat plekje niet, dus was Paul's verschijning een echte overval voor hem. Molly, meer op haar qui vive dan de jongeman, trok snel haar hand terug, maar niet zoo snel, of Paul had het gemerkt; en hij had het vlammende rood der verlegenheid op haar gezicht niet noodig om te begrijpen, dat Rupert dat handje had vast gehouden. „We moeten weg," zei hij met. botte openhartigheid. Rupert, van zijn verbazing bekomen, liet de woede zijn oogen uit stralen. „Jij moet weg," zei hij. opstaande, „en hoe gauwer hoe liever." Paul keek naar Rupert's kaak de afstand was precies goed, maar hij hield zich in; hij was gast, al was het tegen zijn zin. „Ga maar liever inee, Molly," zei hij kalm.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 26