ZOO ZIJN ER...
\_J I 0 n S I 0 r I in 1 algemeen, 'n
32
e groote lunchroom is bijna leeg. Een
L eenzaam heertje in eonfectie-zomerpak
1 en een juffrouw uit de provincie met
'n vnurrooden reclainebailon aan een
touwtje trekken de aandacht naar hei
midden waar zij tussehen ontelbare tafels en stoelen
als merkwaardigheden te kijk zitten.
In een verren hoek giebelen drie jonge meisjes in
gebloemde jurken.
Ze drinken Voorburg-met-suiker.
Recht tegenover 't buffet twee zwart witte dien
sters: de eene, op 'n stoeltje, vouwt de handen onder
haar boezelaar, de andere leunt tegen den spiegel
wand.
2óó is de hou
r*\ ding der dienster
nikkelen blad naast
zich tegen 'n stoel
poot en de oogeu
meestal strak op één punt gericht.
Zit ze gedachteloos of peinst ze?
Het is moeilijk te achterhalen.
We zullen 't eerst opmerken als er ..aannemen"
wordt geroepen.
Zit ze gedachteloos, dan zal ze met een plotseliugen
ruk opspringen, snel het blad grijpen en eenigszins
veerkrachtig naar den roependen klant tippelen.
Zit ze na te denken, dan zullen bij 't geroep „aan
nemen" de bewegingen trager zijn, als die bij het
ontwaken uit een droomhaar stap zal langzamer
zijn, haar houding in 't algemeen slapper, omdat ze
nog even doorleeft in haar gestoord gedachten-
leventje.
Die met de gevouwen handen staart naar één
plek'n bloem op 'n tafelkleedje.
„Donkerblauw," zegt ze werktuiglijk, „donker
blauw met 'n geel bloempje. van achteren ópge-
rimpeld... opzij twee ruime banen.... en
knoopjes van voren.
„En de mouwe glad zeker. tot hier?" Zij, die
leunt tegen den spiegelwand wijst op den rug van
haar hand.
„Mee. niet zóó lang. opzij uiet 'u split je
en op de hand weer dicht."
„En. met kopmouwtje.
„Ja."
,,'n Bloempje is anders wel algemeen, hè?"
„Nou ja
„Cor heb 'n paarse sjaal meegebracht voor bij
me nieuwe hoed. wel leuk, maar óók zoo alge
meen hè. Je ziet niet anders. Zondag zate we
in de kemedie, boven. Cor en ik hebbe zes-en-
veertig paarse sjaals geteldZe flatteere anders
wel
„O ja... maak je 't zelf?.... Die gele bloempjes?"
„.Meestal ine nichtwanneer mot ik dat nou
doen? Je weet zelf ook wel. 's avonds laat klaar,
opruime, gauw effe wat ete. nou en dan? Zeker
aan me jurk beginnen? 'k Ben blij as ik leg. Mee,
me nicht, die is bij B i K. geweest. ze heb 'n
reuze-coupe en 't is direct weer even voordeeliger
niet?. Familie en zoo.
Zulke door-en-door vrouwelijke gesprekken zijn
voor ons, mannen, vaak openbaringen. Wat weten
wij van oprimpelen, van gladde mouwen, van ruime
banen en kopmouwtjes?
Is 't een schande, dat we van de techniek der
vrouwenkleeding zoo weinig verstand hebben? De
mannen hebben eenvoudig andere aspiraties. Hen
houden de „zaken" bezig en zij zijn niet ijdel genoeg
(hierover wenseh ik met geen enkele vrouw te de-
batteeren!) om veel belangstelling aan de kleeding
te schenken. Wat zijn het voor mannen, die praten
over de lengte van hun revers of de hoogte van hun
boord of de kleur van hun das
Hoe interessant de conversatie ook zij, ik waag het
even die te onderbreken. „Juffrouw."
„Ja. meneer, wat wou u gehad hebbe?"
„Mag ik eens wat vragen?"
„Jawel, wil u de spijskaart?"
„Mee alleen maar 'n paar antwoorden."
„En dat is?"
..Wat denkt u van de bezoekers, die hier komen?"
„O hede. wat nou. Ze kijkt naar de
collega, die tegen den spiegelwand leunt, „da's even
goed óók wat, mot je meemaken. ik denk er niet
van, meneer.
,lk bedoel: zijn ze vriendelijk, aardig, be
leefd i'"
..Ja. wat mot ik nou zegge. soms veel te
vriendelijk en te aardig en óók wel's beleefd....
maar je mot oppassen, as 't je nie bevalt ken ze je
maar niet zoo afbekke. de baas hè de klante
hebbe altijd gelijk dat snapt u, en dan óók.
je wilt 't niet doen om de fooi. 'n meusch mot
leve. bad u nog wat anders?"
'n Menseh mot leve
Ik denk aan de manier waarop sommige bezoekers
de dienster bejegenen aan den „omvang" der fooi.
Op het niemandsland tussehen de stoelen en de
tafels leeft de dienster, afhankelijk en onderdanig,
opsnuivend den geur van gebraad en roomtaart
zonder ooit voor de bekoring te bezwijken ermet
één vinger den smaak van te proeven. Ze kijkt naar
het schuim op 't pilsener. naar de lokkende kers op
't vruchtenijs, ze ademt den prikkelenden geur van
ontelbare kleintjes-koffie en blijft onverschillig voor
de lekkernijen en verkwikkingen. Wie goed opmerkt
kan zelfs nu en dan een zweem van minachting be
speuren in baar blik.
..Had u nog wat anders?"
Ze lacht en kijkt 'r collega weer aan. Deze leunt
nu met 'n anderen schouder tegen den spiegelwand.
Het meisje van Cor, die van de gele bloempjes,
heeft 'r boezelaar glad gestreken en wrijft met den
rug van 'r hand langs haar neus. ,,'t Is stil," zegt ze
zacht. De collega antwoordt ja." en werkt zich
van den spiegelwand weg met een lang gebaar om
dan met onverschillige drentelstappen en een slin
gerend servet tussehen tafels en stoelen naar 't buffet
te loopen.
„Woont u dicht bij de zaak?" vraag ik aan het
meisje van Cor.
,.'n Kwartiertje.... ik loop altijdik ben
's avonds te moe om te fietsenCor komp me
trouwens bale
„Cor. dat is uw verloofde zeker?"
„Verloofde en verloofde is twee. nou ja."
„En uw vrije dag?"
„Eens in de week, 'n heele dag. fijn is dat.
maar 't is vervelend, dat Cor nooit kènaltijd
bezet behalve 's Zondagsen dan ben ik weer
bezetVroeger gong 't best, toen was ik in
de groote bazar, afdeeling kousenmaar
daar ben ik weggegaan
om de ladders, afschu
welijk gewoonJe kon
de beele dag öpkale, da's
geen werkHier keu je
mjg 's voor je eige ópko-
me. Je bent, ten minste
iemand, maar de lieelc dag
ladders.... De baas. die
nou hier is, was toen ook in
de bazar, in de tuinmeu
belen tweede étage."
„Je bent teil minste
iemand." Alles is maar be
trekkelijk in deze vreemde
wereld.
Vijftig diensters loopen
rond in zwart-witte uni
formen, met dezelfde mut
sen, jurken, boezelaars....
en daartusschen is er één
die. ten minste iemand
is.
Daar was eens 'n man,
die op zoo'n dienster ver
liefd werd en zijn aanzoek
deed met de onvergete
lijke woorden: „Weet n,
juffrouw, waarom ik n
liefhebOmdat u zoo
heel anders is dan de
anderen!"
Zoo heel anders.
't Zit 'm niet in 't zwart
wit, niet in 'li ruime baan
of 'n kopmouwtje!
„Kunt u opschieten met
den baas?" vraag ik ein
delijk met groote belang
stelling.
„Best. Hij werkt zelf óók
bard, 'n geschikte man
ik zou uiet met 'in wille
ruile, baast nooit vrij.
...Maar met Cor kunt u toeb 't allerbeste opschie-
te?"
Ze lacht. „Aanstaand voorjaar ga-uie trouwe.
ik heb 't goed al in buis."
„Blieft u?"
,,'t Goed. wit krepdessien. ik heb altijd ge
zegd as ik trouw dan in 't, wit. Ik heb éspres geen
setiju genomen, as 't eens uitraakt zit je d'r mee.
krepdessien kan je late verve
„Heel verstandig, juffrouw."
„Cor is net zoo bruin als 'n neger. ik heb al
gezegd, in 't voorjaar mot 't er af weze, staat niks
fijn voor 'n bruidegom. Ik zie 'm al.
Ze lacht klaterend, maar werkt 't lachje achter
haar hand weg. de baas!
„Is Cor uw eerste uw eerste verloofde?"
Ik schaam me over die vraag, maar ik heb er geen
spijt van. dat ik ze durfde stellen.
„Mee. twee jaar geleje had ik kennis aan 'n
onderwijze)Die wou iedere vrije dag met me naar
de „Nachtwacht". Van wie is die ook weer.
„Van Rembrandt."
„Precies. maar dat was even goed ook 'u
karwei! Hij bracht telkens boeke voor me mee en
dan wou die me goed leeren spreke. Ik mocht nooit
zegge: Wat wou u gehad hebbe?" Verheel je. Ik
kan toch zeker spreke zooals ik wil. Soms zei die ook
wel 's versjes op as we samen liepen. In 't Vondel
park zei-die 's tegen me toen 'r allemaal herfstbla
deren op de grond lagen: Eirnny.kijk, Emmy,
nou loope we over goud." Stel je voor. uiks voor
mijn."
„Bent n niet zoo poëtisch?"
„Blief u?Ik mos me ontwikkelen zei-die.
En op 'n middag, ik weet 't nog precies, bracht ie een
hoek mee over „Oude Meesters" met plaatjes en toen
mos ik weer mee naar de Nachtwacht, 't Was er wel
koe) en fijn 's zomers, dat wel. Toen is ie woedend
geworden
„Waarom?"
„Hij begon alles uit te leggen en hij had 't weer
over goud en herfstkleuren en zooen toen we
een tijdje zaten zei-die„Emmv, voel je je non niet
gelukkig, vind je het nou niet heerlijk in dezen
kunsttempel?" Echt waar, dat zei-die."
„En u?"
„Toen zei ik „geef mij maar Bob Seholte. en
toe liep ie woest weg
„En 't was uit!"
„Ineens.ik heb 'm
nooit meer gezien."
„En u bent alleen in 't
Rijksmuseum gebleven?"
„Niks hoor. ik heb
fijn 'n tremmetje naar huis
genomen."
„Aanneme!" Het meisje
van Cor staat op, neemt
't nikkelen blad onder haar
stoel weg en trippelt naar
een somber huwelijkspaar,
dat in haar „wijk" is ko
men zitten.
„Wat wou u gehad heb
be?"
En een paar minuten la
ter komt ze terug met twee
plombières, trofeeë.n van
ijs en vruchten in nikkelen
schalen. En de sombere
gezichten klaren op. De
oogen twinkelen en de
lippen spitsen zich. Het ijs
wordt voorzichtig gemalen
F en rondgedraaid en ver
koelend zakt het weg, die
per en dieper. En het hu
welijkspaar wordt spraak
zaam en krijgt zin in iets
pikants. Eu het meisje
van °or brengt tweemaal,
driemaal twee Voorburg-
jes en de mannelijke lielfi
wordt lichtelijk vrijmoedig
en zegt terloops 'n aardig
heidje tegen haar. En de
vrouwelijke helft trekt zich
terug in haar rieten stoel
en fronst zwijgend de
wenkbrauwen.
111KMA N M O E RKERK