lie .rootste rampspoed -taal hem echter nog te wachten, want als de dweepzieke Amelia eens klaps eenige laat-bloeiende vergeet - mij - niet jes in het romantische oog krijgt, rust zij niet, voordat ze de hemelsblauwe bloempjes heeft afgeplukt en elk der passagiers met zulk een ..levend album blaadje" is getooid. Dit onschuldige vermaak heelt letterlijk en figuurlijk deu val van den held op zijn i-eweten! Als de natuurvrienden afscheid van den oever willen nemen, zit de boot zoo vast als Haarlem en hoe de schipbreukelingen ook ploeteren, het chuitje is niet vlot te krijgen. In deze spannende oovenhlikken waagt de vrijpostige heer van Brammen het, uit te roepen, dat als zij hier voor eeuwig moeten blijven, hij niets vuriger wenscht dan met Koosje in het huwelijksbootje te stappen. De verliefde Pietev, die tot eiken prijs dit onheil wil voorkomen, werpt zich in hartstochtelijke drift op den bootshaak, met het cevolg, dat het schuitje werkelijk losschiet, maar door' zijn plotselinge vaart den menscheuredder in het water sleurt. De ondergang van Pieter Stastok junior is echter niet zoo heldhaftig, als zijn buiteling lip liet eerste moment doet vermoeden, want ook hier blijkt de rivier nog heel oudiep te zijn, zoodat de drenkeling, kruipend op handen en voeten, gemakke lijk den wal kan bereiken en geen zweem van levens gevaar een dramatiseh tintje aan dit onheil schenkt, dat alleen maar belachelijk is. In een naburige boerderij krijgt Pieter droge kleeren en als het hem, op den terugweg, toch nog gelukt, n innig gesprek met Koosje aan te knoopen, verschijnt de iieer van Brammen wederom als een ongeluk voorspellend gesternte aan zijn hemel, die nu vol gelukzaligheid is, en met een hardvochtig „Kijk II(ir zalig, wien een jongenskiel nog om de schond reu glijdt. Dan is het hemel in de ziel en alles enen blijd. reis aan, Pieter zit waarlijk te vrijen, maakt hij voor altijd een eind aan deze bedeesde lierfstidylle Wij schrijven deze beknopte herinnering aan het werk van Hildebrand. omdat het dit jaar juist een eeuw geleden is, dat de jonge student, die later zulk een groote populariteit zou verwerven, zijn intrede deed in onze literatuur. Hildebrand debuteerde in het jaar 1837 met twee opstel len. ,,F.en Beestenspel", dat in den „Studenten Almanak" voor 1837 ver scheen. en ..Vooruitgang", dat in het Oetoberimmmer van „De Gids" uit datzelf de jaar werd opgenomen. De lezers kunnen deze beide opstellen vinden in de Camera Obscura. Ver geleken bij de verhalen en schetsen, die Hildebrand korten tijd daarna ge schreven heeft, bezitten deze eerstelingen nog niet dien bijzonderen, bekoor lijken en geestigeu stijl, waardoor zijn voornamere werken zulk een buiten gewone vermaardheid ge kregen hebben. In „F.en Beestenspel" klinkt de toon, waarop hij tegen het gevangen houden en te kijk stellen van wilde dieren van leer trekt, ons wat over dreven in de ooren, al kunnen we de strekking ..hen onaangenaam niensch inden Haar lemmerhout." We zien Hildebrand en ij 1/ vriend Boer- haave. terwijl neef Nurks de zangeres met een gulden en 'n hatelijke op merking - beloont. van zijn betoog en hier en daar een spitsvondige op merking naar waar de schatten. Hel stuk „Vooruit gang", waarin de schrijver critici: uitoefent op de ouders en opvoe ders, die den kin deren het geloof in sprookjes ontnomen hebben. kondigt den H ildebrand van later al duide lijker aan. Het liefst luisteren wij echter naar hem in verhalen als „Een onaangenaam niensch in den Haarlemmerhout", „De Familie Stastok", „De Fa milie Kegge", „Gerrit Witse" en „Een oude Kennis". Ter voorkoming van een prozaïsch „waschlijstje" beperken wij ons tot het opnoemen van deze enkele titels. Wij hebben een vaa, van landgenooten sedert het verlaten van de school banken zelden of in het geheel niet meer met Hilde brand bij die oude kennis sen op bezoek zijn geweest, die ware familiestukken in onze vaderlandsche litera tuur geworden zijn. We zou den hun willeiijaanraden deu goeden Hildebrand toch niet als een oude, stoffige pruik achteloos iu een hoekje te laten staan. Neem de vertrouwde Camera nog eens ter hand eu schep weer eens behagen in de studentikoze vertellingen van den „onsterfelijke", die u opnieuw verrassen zal met de correcte coupe van zijn geest en zijn stijl. Het is waar, dat weten we allemaal, wereldlitera tuur herbergt ze niet. Maar toch durven we te wedden, dat u nu, op ouderen leeftijd, tienmaal meer van de fijne trekjes geniet, dan toen u vroeger tot lezen ge dwongen werd en vaak zelfs al die welgevormde zinnen met het taalkundige ontleedmes uit elkander moest pluizen. Zet u nog eens rustig neer tegenover Nurks in den Haarlemmerhout en luister nogmaals vermoeden, dat tal Keesje, het diakenhuismannetje, vertelt aan Hildebrand zijn historie tijdens de logeerpartij bij oom Stastok. en nu aandachtiger naar de stekelige opmerkingen, waarmede dit zwartgallige heerschap alle soorten van inwoners en bezoekers van dat malle, kleine stadje, en ook zijn gastheeren, op dien gedenk- waardigen Zondag onder vuur neemt. En Hildebrand zelf. hij houdt ons niet minder bezig met zijn plaisante be schrijving van al die mensehen, die aan zijn scherpziend oog voorbijtrekken, zooals de kleine middenstanders met hun vrouwen die één, en hun dochters, die drie graden boven haar stand gekleed gaan. de Zaankanters met huiulubbele dassen, de jongen uit de iimouadetent, die zich „uiet zeer be krompen" in zijn rok beweegt, de wereldsehe kinde ren van den geeste lijke, de boekhou ders met watten in de ooren eu 't is ot' wij een oude prent bekijken, als hij spreekt over de Haarlemmerdijkers, die met lange Goudsche pijpen en sliknatte, fijngekndde bakke baardjes pronken. We zouden nog wel wat langer in het lommer van den Hout willen toeven, maar de oude heer Stastok heeft al eenige malen onrustig op zijn horloge gekeken en we moeten ons haasten, want mevrouw Dorbeen is al aan „het Rijntje" begonnen en dat mogen we niet missen. Tot onze spijt kun nen we hoogstens een uurtje genie ten van den gezelligen kout en de smakelijke evehveeltjes in dezen vriendelijken kring, want er is nog zooveel te doen. In deu koepel van dr. Deluw staat een kopje thee op ons te wachten, bakker de Groot heeft al een dagbroer, om te vergulden, voor ons gereed gelegd en de charmante Van der Hoogen fixeert ons geïrriteerd, omdat wij op het nippertje de zaal binnen glippen. want de sehoone Henriétte heeft al de eerste aceoorden op de piano aangeslagen. Zoo heeft Hildebrand voor u en voor ons, hij tal van families, belet gevraagd en. laten wij de Hollandselie gastvrijheid niet te lang op de proef stellen! Een nazaat ran ds. icolaas Beets met een der oudste uitgaven van de Camera Obscura.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 3