Onze
geïllustreerde
Oorlogfskronfek
DOOR CLAUDE F AY ET
I
Prins Karol van Sylvanië hield plotseling op
met dicteeren.
„Wil je even oplezen, wat je geschreven hebt,
hilar' zei hij.
't Meisje, tot wie hij zich richtte, pakte de blauw
kleurige vellen papier bijeen, die ze zoo juist met haar
fijne, slanke letters had volgeschreven, en begon,
'n beetje onzeker, te lezen:
„Tune dixit ei Stephanus: Prater, aeeipe sal sa-
pientiae ut sit tibi propitius Dominus in vitam..
„Goed! goed!" zei bijna dadelijk daarop de oude
man. „Je hebt 't goed geschreven, maar je kunt 't
Latijn niet goed lezen. Geef me je papieren eens, ik
zal 't zelf eens nalezen.
„Oh! Grootvader, denkt u werkelijk....?" zei
Lila bedeesd, 'n Zacht rood doorvloeide haar wan
gen.
,,'t Is moeilijk, Lila," glimlachte de oude prins
meelijdend, ,,'t is heel moeilijk, dat beken ik. Je moet
er langer aan gewoon zijn. 't Is mijn schuld, ik had je
degelijk Latijn moeten laten leeren, dan had je mijn
secretaresse kunnen zijnA propos, hoe is 't
met Hoskowitz vandaag? Ik herinner me niet, dat hij
me iets heeft laten hooren."
't Meisje schudde haar blonde hoofd.
„Niet goed," zei ze. „De dokter is bang, dat 't
typlius-koorts is. Hij wil, dat we '11 verpleegster laten
komen. Juffrouw Rosa blijft zoo lang bij hemde
dokter heeft gezegd, dat hij morgen zekerheid zou
hebben, en dat hij u dan zou willen spreken."
„Goed, ik zal hem ontvangen, omdat hij 't wil,
en ik zal hem carte blanche geven," zei de oude prins,
terwijl hij werktuiglijk de pelsdeken, die van z'n
beenen gegleden was, weer omhoog trok. „Maar die
slimmerik van 'n Hoskowitz had 't wel anders kun
nen aanleggen, om wat minder onverwachts ziek te
worden. Wat moet ik nu beginnen om te kunnen door
werken aan m'n Stephanus-levenGeef me je
papieren eens, Lila. Wat zeg je?" voegde hij er
11a 'n oogenblik aan toe.
„Ik zeg, grootvader, dat, als u me niet al te onvol
doende vindt, ik wel 'n tijdje kan doorgaan met
schrijven, wat u dicteert. tot u 'u anderen secre
taris gevonden hebt. En ik kan misschien ook
Latijn leeren, als u dat graag hebt," voegde zij er
wat zachter bij.
„Je bent lief, kind. 't Zou werkelijk practisch zijn.
Die mannen hebben zoo dikwijls vacantie noodig,
of ziekten, of wat weet ik al niet!" zei hij in '11 opwel
ling van wreveligheid. „Maar 't zou je misschien nog
al hard vallen. Van den anderen kant zou ik toch ook
graag dat Stephanus-leven afinaken, voor ik dood
ga
„Grootvader. onderbrak Lila hem.
„Op mijn leeftijd zijn de dagen geteld en we moeten
ons niets voorstellen van plannen op langen termijn.
Dat wil niet zeggen," zei hij, terwijl recht ging zitten
hij scheen opeens heel groot tegen de hooge leuning
van z'n fauteuil „dat ik al zin heb om er vandoor
te gaan. Maar ik voel me op 't oogenblik zoo goed,
m'n gedachten zijn helder, m'n Latijn heeft nooit, zoo
goed gevlot. Dat oponthoud is nu zoo doodjammer!"
„Grootvader," zei Lila opnieuw, „er behoeft maar
'n secretaris gezocht te worden. Zelfs als meneer
Hoskowitz geen typhus heeft, zal hij u toch niet
lang meer van dienst kunnen zijn. Wil ik aan m'n
peettante schrijven en vragen, of zij er voor zorgen
wil?"
„Je peettante?" zei de prins, z'n wenkbrauwen
optrekkend. „Neen. Die ken ik. Die stuurt me onder
't voorwendsel van goede werken 'n uitgehongerden
student op m'n dak, die Latijn schrijft zoo stug als
strafwerkregels. Ik houd van 'n eleganten vorm,
la Titus Livius, als je dat iets zegt. Sierlijk, lala, en
in 't sierlijke toch forsch, daar moeten we op werken
in alles, wat we doen. in heel ons bestaan, in onzen
geest en zelfs, wat gemakkelijker is, in ons lichaam...."
Hij zweeg 'n oogenblik.
„Wat was je peettante toch elegant! Wat 'n prach
tige vrouw en zoo bewonderenswaardig fijn van op
treden! Er was niemand, die zoo sprak en zoo ont
ving en niemand, die zoo walste als zij. Na den dood
van Lubowitz had ze wel honderd kansen 't leven
opnieuw te beginnen, als ze gewild had.. Ik zelf...."
zei hij droomerig voor zich uit.
Hij onderbrak zichzelf en gaf '11 korten slag op den
arm van den leunstoel
„En dat allemaal om in 'n zwartwollen kleed haar
dagen te slijten en alleen onder geestelijken en arme
schepsels te leven, die niet 't, minste begrip hebben
van wat ze voor hen heeft laten varen! Neen, Lila,
haar moet je niet schrijvenschrijf liever aan Otto
van'Karysch."
'n Vlam van toorn had 'n oogenblik 't leven in hem
doen opflakkeren, maar ze doofde uit, en hij zat daar
ineens weer afgemat, mager, oud. Z'n blik staarde
verloren in de verte; hij zag de gulle lente niet, die
haar groen weefsel uitspande voor de wijd openstaan -
de ramen en de onmetelijke Hongaarsche vlakte met
haar gloed doorzinderde. Hij dacht terug aan de voor
vallen uit z'n jeugd en hij zag weer die bewonderens
waardige gravin Lubowitz, wier beeld zich zoo sterk
in z'n mannenhart had ingedrukt, dat hij op achten
zeventigjarigen leeftijd de teleurstelling nog niet
kon vergeten, die ze hem had aangedaan. Lila eer
biedigde z'n zwijgen. Ze zat aan de kolossale tafel,
wier blad zich breed tusschen haar en den fauteuil
van haar grootvader uitstrekteze zat daar met haar
handen gevouwen onder haar fijne kin, '11 heel blond
meisje, met 'n grooten witkanten kraag op haar
lichtblauw kleed, juist als 'n heel klein meisje, dat,
om te spelen, zich 'n beetje aangekleed had als
'n kostschoolmeisje. Maar zij dacht niet aan spel;
ze keek ongerust naar den ouden prins. Wat, zag hij
er broos uit! Wat leken ze allebei broos en nietig
in die mime bibliotheek met de wanden vol boeken;
zij allebei, de laatste loten van den ouden stam
van Sylvanië, de prins bijna tachtig jaar en z'n acht
tienjarige kleindochter.
'n Diepe zucht ontsnapte aan Lila's lippen,
't Denken aan dat alles, aan hun geslacht, eens zoo vol
leven, zoo talrijk en machtig; aan heel dat verleden
met z'n dooden, z'n rouw
en aan die eenzaamheid
van nu 't woog als 'n
zwaar pak op haar borst,
benauwend zwaar. Ze kon
dat niet dragen. Hoe dik
wijls had ze dat al gevoeld
sinds haar kindsheid, zon
der zelfs goed te begrijpen,
waarom dat pak zoo zwaar
woog, altijd maar zwaar
der! Had men 't niet van
haar weg moeten nemen
Zoo'n klein meisje met
zoo weinig weerstand
Maar wie stelde er ge
noeg belang in haar om
haar verdriet en haar
angsten en haar vreugden
te railenHaar voedster,
'n gezette boerin met
dikke wangen, indruk
wekkend in haar nationale
kleederdracht van veel
rokken en kleurig bor
duursel, had wel ziels
veel van haar gehouden.
't Was '11 vrouw, begaafd
met dat begrijpend hart.
dat 't deel is der eenvou-
digenen zij wist heel
goed, dat de blauwe
oogen van 't prinsesje, als
ze ineens somber werden,
ingehouden tranen ver
borgen hielden. Maar ze
was slechts in staat 't leed
van kinderen te verzach
ten. Dit verdriet van Lila
lag boven haar krachten.
De gouvernante, juffrouw
Rosa, hield zich uitsluitend
bezig met haar gezondheid en haar opvoeding. De
prins had veel rouw gekend: z'n twee zoons gesneu
veld, z'n schoondochter, de lieve mama van Lila.
gestorven aan de typhus; en zooveel anderen van
zijn naaste familie, die verdwenen waren, alsof 't
noodlot stormliep tegen allen, die van zijn bloed
waren. Hij had zich teruggetrokken op z'n goederen
en z'n huizen in Weenen en Boedapest gesloten. Hij
ontving weinig en ging niet meer uit. Hij scheen nog
enkel belang te stellen in groote figuren uit (1e geschie
denis, wier levens hij schreef in 't Latijn, 'n Latijn,
dat hij in steeds eleganter en zuiverder vorm gieten
wilde. En Lila was opgegroeid in dat onmetelijk een
zaam kasteel, zonder vrienden, zonder ontspanning,
zonder blijdschap, zonder één van die dingen, die
'n jong hart in beslag nemen en 't sterk en voluit
doen kloppen. Slechts één van haar neven en die
was niet jong meer één van de weinige bezoekers
van den ouden prins! had haar belangstelling weten
op te wekken voor de liefhebberijen, die zijn eigen
leven vulden, en waaraan hij alles had opgeofferd. Die
liefhebberijen waren edelsteenen en paarden. Hij had
Lila de zoo moeilijke kennis der juweelen bijgebracht
en dank zij hem was zij 'n hartstochtelijk paard-
rijdster geworden. De heerlijkste uren beleefde 't
jonge meisje, wanneer ze in suizende vaart kon voort-
galoppeeren over de vlakten en door de bossehen in
de omgeving. Bij 't aanlichten van den dag reed ze uit
op Sadko, haar geliefkoosden pony, alleen gevolgd
door 'n vertrouwden knecht, en dikwijls kwam ze pas
tegen den middag terug, bestoven en vermoeid, maar
met 'n lach om haar lippen en 'n gloed in haar oogen.
Werkelijk, dat paardrijden was voor haar de voor
naamste leerschool geweest voor haar karakter
vorming. In haar leven van fijn, teer popje, waarin
geen wensch onvervuld bleef, had niets zoo goed
als 't mennen van haar paard haar opgevoed tot '11
zeker meesterschap over zich zelf en anderen, tot '11
practische vaardigheid, tot geduld en doorzettende
volharding. In 't alledaagsche leven was ze zacht,
schuchter, 'n beetje zwaarmoedig, maar zoodra ze
VERVOLG OP BLZ. 26
aanvangende in ons vorig nummer, blijkt
dusdanig de belangstelling onzer lezers
te hebben opgewekt, dat menig abonné
reeds meerdere abonnementen op Pano
rama genomen heeft, ter bewaring dezer
afleveringen voor huisgenooten of kinderen.
Hun, die zulks nog wenschen te doen, raden
wij dringend aan hiervan spoedig kennis
te geven, opdat zij nog in het bezit gesteld
kunnen worden van de eerste nummers
met deze kroniek, waarvan in geen geval
een herdruk geleverd zal kunnen worden.