7 Utrecht kreeg, evenals andere NederUmdsehe steden uit de laatste helft der Het station der Rijnspoorwegmaatschappij te Arnhem was een uitgestrekt balkon negentiende eeuw, in 1845 een lang, smal gebouw in strengen stijl, echter rijk, waar de vacant-it-gangers uit 't midden der vorige eeuw wat konden gebruiken. met twee verdiepingen. dooi de nieuwe spoorlijn naar Rotterdam moest worden doorsneden. De grondwaarde overtrof nau welijks f 100. -, doch de directie der spoorwegen werd minzaam uitgenoodigd om twintigduizend gulden neer te tellen. Hoezeer de maatschappij ook gewend was aan prijsopdrijving" en hoezeer zij er de voor keur aan gaf een minnelijke schikking te treffen ten einde de werkzaamheden niet schier eindeloos te ver tragen. dit was haar toch wel wat al te har. Het geniale brein van ingenieur Conrad vond eeti oplos- sing. Hij construeerde een scherpe „bocht", die om het laantje heenging en oogstte met deze technische krachtproef veel succes, want men stelde vast, dat de machinisten, indien zij vaart minderden, het treinstel veilig over dit gedeelte van het traject konden heen voeren. Crommelin en zijn handlangers voelden zich verslagen en hoden onmiddellijk een compromis aan, dat echter zonder meer door de maatschappij van de hand werd gewezen. En toen de heeren vaststelden, dat de publieke meening sterk tegen hen was, kozen ze eieren voor hun geld en stelden het laantje zonder meer den spoorwegen ter beschikking, in één nacht werd het traject in rechte lijn doorgetrokken en op 8 Juni 1847 kon de afstand Amsterdam-Rotterdam „onbelemmerd" in een tijd van twee uur vijf en veer tig minuten worden afgelegd. De zeventien uur van de trekschuit behoorden voorgoed tot het verleden! De Jrang waar Kei oosten De aanleg van de lijn in oostelijke richting van Amsterdam over Utrecht naar Arnhem ging evenmin over een rozenpad. Rehalve de gebruikelijke moei lijkheden en financieelé „aderlatingen" ten gevolge van de gebrekkige onteigeningswet, slaagde een zekere heer Doude van Troostweg er in, zich. evenals zijn tijdgenoot Crommelin, een dergelijke reputatie van inhaligheid te verwerven. Hij bedong, dat bij Nieuwersluis een vaste halte moest worden gevestigd .zonder dat hierin nooit ofte immer verandering zal kunnen worden gebragt." Ondanks alle pogingen, die men in liet werk stelde, slaagde de Rijnspoor er niet in van deze verplichting af te komen, zoodat zelfs in de periode, toen liet spoorwegverkeer vol groeid was, internationale treinen te Nieuwersluis moesten stoppen. Eerst in den modernen tijd slaagde men er in zich van deze Nieuwersluis-keten te ontdoen. Geen MeJcrlanJ^ch kapitaal Een der grootste moeilijkheden der pas-gestichte maatschappijen was: Hoe aan geld te komen? De secure Nederlander dacht er niet aan om zijn kapitaal in een dergelijk „speculatief object" te beleggen, met het gevolg, dat de Rijnspoor voornamelijk uit Engelsch kapitaal bestond, terwijl de H.IJ.S.M. al lengs door Duitsch kapitaal werd beheerd. De toestand was voor het overige verre van roos kleurig. Het „spoorwegnet" bestond in 1855 nagenoeg- uit de lijnen Amsterdam-Rotterdam, Amsterdam- Arnhem en Utrecht-Rotterdam. Over het tijdvak van 1845 tot 1860 kwamen er in ons land ongeveer 12 km. spoorweg bij, terwijl de huitenlandsche netten stegen met honderden en honderden kilometers. Ondernemende buitenlanders voor een goed deel bestaande uit speculanten overstroomden onze regeering met concessie-aanvragen, maar bijna alle werden door ons wei nig toeschietelijke re- geeringsapparaat zon der meer terzijde ge legd. Amsterdam en Rotterdam werden overvleugeld door Antwerpen en Ham burg, die op dat tijd stip reeds beschikten over uitstekende spoor- wegverbindingen met- hun achterlandde oostelijke provinciën vroegen dringend om verlossing uit hun eco nomisch isolement men klopte aan doo- vémansooren! Alen was zicli in Nederland zóó weinig bewust van de taak, die moest worden aan gevat, dat '11 Engelsch aandeelhouder van de Rijnspoor verzuchtte „Alle zaken worden hij onze Hollandsche buren met zulk een tijdverspilling behan deld, dat men wanen zoude, dat zij hun leven niet hij jaren, maar hij eeuwen tel den." IKederland •wordt „spoorwcg-gczinil" Rotterdam beiat een sluta Een schoon-klin- a"e kend vers, dat vol komen de mentaliteit uit de periode tusschen 1850 en 1860 vertolkt, luidde: Maan, maan, lieve maan - 'k Heb je aan de lucht zien staan; Raad eens, hoeveel spoorwegplannen Naar jouw bol zijn toegehannen; Waren ze alle doorgegaan 't Was een baan tot aan de maan. De regen van aanvragen had echter psychologisch een gunstig effect de aandacht der regeering werd voortdurend op het spoorwegprobleem gevestigd. Een factor, die eveneens een rol speelde in de af- keerigheid om de spoorwegen tot grootseheepsche ontwikkeling te brengen, was ons waterland! Tal- looze bruggen over de grootere en kleinere rivieren zouden moeten worden gebouwd en zooals hij het vorderen van den afsluitdijk, waardoor de eeuwen oude Zuiderzee in een kunstmatig meer zou worden herschapen, velen stijf en strak volhielden, dat door de sterke strooming dezen dijk geen lang leven zou beschoren zijn, zoo beweerden in dien tijd zelfs tech nisch geschoolde lieden, dat het een onmogelijkheid als een fort, met kanteeten en uitspringende torens, ■in lichtelijk oosterschen trant. zou blijken over onze groote rivieren bruggen te houwen, die de treinstellen een veiligen overtocht zouden waarborgen. Eindeloos waren de debatten, die in Eerste en Tweede Kamer werden gehouden. In gloedvolle hetoogen werd onder meer beweerd, dat de spoorweg plannen zich als een „Zuid-Amerikaansche vampyr" aan de schatkist zouden vasthechten om deze tot op den bodem leeg te zuigen. Totdat de grijze oud-minister Mr. Floris Adriaan van Hall den knoop doorhakte en een voorstel in diende tot aanleg door den staat .van een noorder- en een zuidernet. Niettegenstaande hevige bestrijding werd het plan met meerderheid aangenomen en zoo doende staat het derde ministerie Van Hall geboek staafd als het „Spoorweg-Ministerie." Men had dus besloten tot staatsaanleg de wijze van exploitatie zou volgens de nieuwe wet nader worden bepaald. Onmiddellijk toog men aan het werk om de bestaande 337 km. spoorlijn met niet minder dan 888 km. uit te breiden. En liet geld voor dit groote werk? Van de Indische haten zouden jaarlijks tien millioen gulden worden besteed en zelfs wij mogen onze Indische broeders nog Ook het stationsgebouw te Haarlem hail een ingang als een kerkgebouw, met trappen en pilaren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 7