JUP r DOOR CLAUDE FAYET Ik had daar wel aan gedacht," antwoordde de grijsaard niet zonder eenige verlegenheid. „Maar u weet, dat Zoltan z'n opvattingen heeft, en hij heeft 'n manier van voorstellen, dat 't onmogelijk is er iets tegen in te brengen. Wat er ook van zij, hij is vertrokken; ik heb er geweldig spijt van: 't is 'n innemende kerel, goed van aard, rechtzinnig'n fijn karakter, ondanks z'n eigenaardigheden. Hij zegt, dat hij terugkomt. Maar zal ik er dan nog zijn om hem te ontvangen?.... 't Is één van de weinige familieleden, die me overblijft; en dan, 't is waar.... wat 'n Latinist!" Ilij kwam weer op z'n Latijn terug met dat kinderlijke egoïsme, waarmee oude menschen en simpelen van geest telkens weer op één gelief koosde gedachte kunnen voortborduren. Maar ook Otto het niet af en bracht, 't gesprek terug op 't punt, waarmee hij begonnen was: „En Lila schreit? Houdt ze EERSTE J zooveel van hem?" VERVOLG Onder den zwarten blik, die 1 hem peilde, schoof de oude prins, eenigszins in verwar ring, op z'n stoel heen en weer. „U weet, hoe overgevoelig Lila is," zei hij eindelijk. „Zoltan is altijd aardig voor haar ge weest; ze reden samen paard, ze hield daar wel van. Daar komt dan bij die raadselachtige diefstal en dat romantisch vertrek. Dat is 'n heele opwin ding voor 'n kind." ,,'n Kind?" herhaalde van Karysch. „Ze is mis schien minder kind dan u denkt. Als ik me niet vergis, is uw kleindochter achttienZou 't niet mogelijk zijn, dat ze op haar neef verliefd was, of dat ze méénde verliefd te zijn?" De prins van Sylvanië begon te lachen. „Wat 'n ideeën, Otto!" zei hij eindelijk. „Lila verliefd op Zoltan? Dat is doodeenvoudig te bar. Hij is noch knap, noch jong en ik ben zeker, dat ze hem nooit anders heeft beschouwd dan als 'n ouden vriend, zoo iets als 'n voogd, als u wilt. Ik zou er werkelijk m'n hand voor in 't vuur steken. U hebt eigenaardige gedachten!" „U had 't daarjuist over zulk 'n wanhopige stemmingU zult Lila binnen niet al te langen tijd toch moeten laten trouwen, denk daar wel aan." „Lila laten trouwen! Nog zoo gauw niet. Ik zeg nog eens, 't is 'n kind. Ik beweer niet, dat binnen 'n paar jaar.... Ik hen nooit voor al te jong trouwen geweest." „De jaren gaan vlug...." mompelde Yan Karysch. 'n Korte rilling doorhuiverde den prins. Hij stond op. „Ontzettend vlug," zei hij zenuwachtig. „U be hoeft 't me niet te zeggen; ik weet 't maar al te goed. De tijd gaat voorbij, ik word oud, en ik wil in'n Stephanus-leven afschrijven. Daarna zal ik aan 'n huwelijk van Lila denken, maar voor 't oogenblik gaat 't er om, Otto, 'n secretaris voor me te vinden, die dien naam waard is." 't Vooruitzicht z'n kleindochter te moeten mis sen was hem klaarblijkelijk zeer onaangenaam. Meneer van Karysch beet zich op z'n lippen, misschien uit kwaadheid, misschien uit verachting voor zulk 'n zelfzucht. Hjj begon te lachen en sloeg 'n luchtigen toon aan. „Dat is inderdaad 't meest dringende; ik zal er vanavond nog werk van maken." Op die belofte, die hem 'n warmen handdruk van den,prins bezorgde, nam hij afscheid. Maar nauwelijks had hij de deur van de bibliotheek achter zich dicht, of de ware gevoelens van den knappen Otto zochten zich 'n uitweg en wat er op z'n gelaat te lezen stond geleek meer op woede dan op wat ter wereld ook. Met afgemeten stem gelastte hij den huisknecht, die op hem toe kwam, te vragen, of prinses Lila hem ontvangen kon. Ze had werkelijk geschreid. Haar blank gelaat zag er vandaag geheel ontdaan uit; haar groote weeke oogen leken nog grooter door de blauwe kringen, die er omheen lagen; over heel haar wezen lag 'n onbeschrijfelijke uitdrukking van verdriet, 't Was werkelijk 'n arm klein ding, Lüa m haar verlatenheid. Otto van Karysch voelde zich n oogenblik verteederd. „Neemt u me niet kwalijk, dat ik er op aange drongen lieh u even te spreken," zei hij. „Ik wilde u alleen maar komen zeggen, hoe ik met u mee voel, nu 't vertrek van Madany u zoo'n verdriet aandoet." Twee glinsterende tranen rolden gelijk parels over Lila's wangen. Ze vergat, dat ze nooit anders dan 'n middelmatige belangstelling voor den man vóór haar gevoeld had, en in 'n natuurlijke opwelling van gevoel stak ze hem haar beide handen toe. ,,'t Doet me veel verdriet," zei ze zacht. „U bent heel vriendelijk. Dat is de eerste keer, dat oom Zoltan me bedroeft en ik heb niemand, aan wien ik kan zeggen. Ze noemde hem „oom"dat was voor Otto, die gedacht had aan 'n jongemeisjes-gevoel, 'n kleine verlichting. „Uw grootvader?" „Die is heel oud," lispelde Lila met neergeslagen oogen. „Hij is zelf zoo van streek door dat weggaan en hij heeft niet graag, dat er over gesproken wordt. „En uw gouvernante?" „Ze is vermoeid van 't verzorgen van grootvaders secretaris de laatste dagen, voor de verpleegster aangekomen was.... en dan, gelooft u, dat ze 't zou kunnen begrijpen?" Opnieuw welde er 'n vloed van tranen uit de blauwe oogen, maar door de zelfbeheerscliing, die ze zich reeds had eigen gemaakt, bleef haar gelaat onbewogen, 't Was alsof er dauwdroppen parelden op 'n stille klimoprank. „Niemand weet, wat hij voor me geweest is," praatte ze voort. „Hij was goed en zacht en opge ruimd. Hij heeft me bijna alles geleerd wat ik kan. Wat er pleizierig en aantrekkelijk is op de wereld, heeft hij me leeren kennen. Zonder hem zou ik anders geweest zijn dan ik hen. En nu gaat hij van mij weg. 't Is juist alsof ik m'n vader verlies voor den tweeden keer. Dat was dus niet wat Otto van Karysch gevreesd had, maar 't kon bijna even erg zijn. Meteen be sloot hij z'n eigen persoon zacht aan haar op te dringen en van die droefheid gebruik te maken. „Hij is weggegaan, terwijl hij wist, hoe hij er u door bedroefde," zei hij met z'n mooie, warme stem. „Dat is niet mooi. Hij had hier moeten blijven." Lila antwoordde niet. Haar kleine handen wron gen haar zakdoekje ineen. Bijna ondanks zichzelf praatte hij voort: „Hierblijven om u geen verdriet aan te doen, of anders vertrekken, maar om vlug terug te komen. Ik wilde, dat je mij zoo zoudt missen, Lila. „U?". „Mij, ja. Zou je dan zoo verwonderd zijn, als ik je zei, dat ik alles op de wereld zou geven, opdat je van mij zoudt houden zooals je van Madany houdt? Lila, heb je niet begrepen, dat ik van je houd?" „0!" zei het meisje slechts. Haar oogen waren nu droog, maar ze was nog bleeker geworden. „Heb je 't niet begrepen?" ging Otto van Karysch voort. „En 't is toch om jou, om jou alleen, dat ik al maanden hier kom; om jou schik ik me al maanden naar de luimen van je grootvader. Om jou alleen, Lila." Ze zag er zoo ontroerd uit, dat hij z'n overwinning reeds nabij voelde, 'n Trotsche blijdschap doorgolfde hem. „Kijk me eens aan, Lila," drong hij aan. „Kijk eens en zeg me iets. Mag ik hopen, dat je ook eens van mij zult houdendat je m'n vrouw zoudt willen zijn?" Hij probeerde haar hand te grijpen. Met 'n kor daatheid, die hij niet zou vermoed hebben bij 't bevende kind, dat hij 'n minuut geleden vóór zich had, maakte ze zich los. „Ik ben u heel dankbaar, meneer," zei ze. „Maar ik ben daar zoo door verrast. U moet niet, neen. Weet u, dat ik nog maar achttien jaar ben? Ik wil nog niet trouwen. Was 't spel verloren? Van Karysch probeerde te strijden. „Ik vraag je geen onmiddellijk antwoord, Lila. Zeg me, dat je me niet met tegenzin ziet, en dat je me toestaat te hopen „Hopen?" zei Lila droomorig. „Hopen, dat ik van u houden zal?. Ik geloof niet, neen. U moet daar niet op hopen." „Waarom niet?" vroeg hij gebiedend. „Omdat je me te oud vindt? Je bent 'n kind, Lila, je kent niets van 't leven of van de wereld. Wat voor illusies maak je je? Denk je, dat ik minder waard hen dan 'n egoïstische onnoozele hals van twintig jaar? Als je me je vertrouwen maar gaf, zou ik or wel voor zor gen, dat je van me hield. Ik zou van je houden, meer dan 'n ander, ik zou je 'n gelukkig, 'n benijdens waardig leven bezorgen, 'n koninklijk leven. - Ze keek hem aan. Hij stond heel groot vóór haar, 'n beetje voorover gebogen, met z'n warme oogen, z'n rooden mond, z'n blank gelaat. Wat voelde ze zich klein bij hem! Hij was knap, ja. Ook Lila had hem dikwijls den knappen Karysch hooren noemen. Maar zelfs in die smeekende houding lag er iets, waardoor ze zich beangst gevoelde. Ze dacht eraan, dat oom Zoltan, die niet van hem hield, hem eens vergeleken had met 'n half wild dier. Lila schudde met haar hoofd. „Ik kan u niets laten hopen," zei ze vastberaden. „Ik zou met u misschien gelukkiger zijn dan met wien dan ook. Maar mijn bestemming is 't niet." Ze voegde er beleefd aan toe: „Ik ben u dankbaar voor de eer, die u me aandoet. Otto stond recht, bleek van woede. „Ik heb je begrepen," zei hij nadrukkelijk, maar klankloos. „M'n persoon bevalt je niet. 't Spijt me, ik zal niet aandringen." Hij lachte bitter en haalde diep adem. ,,'t Zal je misschien verwonderen, als ik je zeg, dat dit de eerste keer is, dat me iets dergelijks over komt. 't Leven geeft ons nu en dan zulk 'n les. Goe den dag, juffrouw." Hij groette, sloeg z'n hakken tegen elkaar en stapte de kamer uit, elegant, stram '11 levend beeld van gekwetsten trots. III De lange grijze Benz schoot als 'n kogel over den weg. Met z'n voet stootend op 't gaspedaal en onop houdelijk signalen gevend reed Otto van Karysch als 'n razende. Al z'n zenuwen stonden gespannen. De woede, die hem had aangegrepen bij de kalme afwijzing van Lila, kookte nog in z'n binnenste en hij joeg z'n wagen vooruit, alsof hij zichzelf en de wereld te pletter wilde rijden. Hij dacht niet na, hij maakte geen beschouwingen. De snelheid verving bij hem alle werkzaamheidzij alleen was in staat den wilden klop in z'n aderen eenigszins te bedaren. Eerst vóór 't bordes van z'n kasteel hield hij stil. Hij vloog bijna de trappen op, hep naar z'n zitkamer en wierp zich met z'n volle gewicht op den divan. „Loop naar de weerga!" schreeuwde hij tegen den knecht, die hem kwam waarschuwen voor 't diner. Pas in den avond gelukte 't hem eindelijk zich zelf meester te worden. Z'n woede was veranderd in 'n koele verontwaardiging. Hij wist nu wat hij wilde en hij wilde 't terdege: zich wreken! Afgewezen! Dat idee zat te wringen in z'n binnenste. Afgewezen door 'n bedeesd meisje. Z'n liefde, die hij had aangeboden met 'n deemoedigheid, waar hij zelf verstomd van stond, had dus niets te heteekenen? En dat plan, dat hij had uitgewerkt en die droomen, die hij had ge koesterd, dat fortuin, dat hij hoopte in z'n hand te krijgen, alles ging in rook op! Door te zeggen aan Lila, dat hij van haar hield, had hij weliswaar niet gelogen, maar dat gevoel was in ieder geval slechts bijkomstig. Otto wist zelf niet eens meer, op welk tijdstip 't kloppen van z'n hart zich precies in 't spel gemengd had. Wat hem aanvankelijk had aan getrokken, was 't schitterend fortuin van den ouden prins, de gemakkelijkheid, waarmee hij zoodoende z'n plannen hoopte te verwezenlijken. Wat werd daarvoor vereischt? Zich interesseeren voor de lief hebberijen van z'n buurman, hem wat in 't gevlei komen, hem in 't een of ander van dienst zijn, zich onmisbaar makenPlus 't kofmaken aan Lila.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 22