KAPITEIN LEF VAN HET
STOOMJACHT
EEN GLENCANNON-VER
float*
G VY GILRA TRIC
Het was een zoele Januarimor-
gen. Tnsschen de Middel-
landselie Zee en een kemel,
zoo klauw als korenbloemen of 'u
vouwbiljet met reisreclame, klom
't wit fondanten stadje Monte Carlo
terrasvormig op langs de flanken
van noga-bergen, bekroond met
wolken van slagroom. De voorna
me auto's der half voornamen, met nummerplaten
uit vele voorname en niet voorname landen, gonsden
door steile straten en schoten tusschen exotische
tuinen door. Yoor het café de Paris zaten dure men-
schen dure dranken te leppen om tot duren eetlust
te prikkelen, terwijl uit het Casino aan den overkant
ongedurige menschen kwamen met duurzame prik
kelbaarheid en totaal geen eetlust. In de laagte der
haven, tusschen Monte en de rots, koesterden zich
rijen jachten langs de kaden in de zon, pronkend met
koperwerk en vlaggen. Hiermee is het tooneel com
pleet, volgens de beschrijving van E. Phillips
Oppenheim en de jongelui met uilenbrillen in kan-
toorkooien, die propagandageschriften voor Riviera-
reizen opstellen. In werkelijkheid echter komt er dan
de gasfabriek bij.
De gasfabriek staat aan de haven aan den kant van
Monaco, aan den voet van de rots onder Fort An-
toine. Al ziet zij er met haar bergen kolen, roestige
gashouders en roeterige schoorsteenen niets beter of
slechter uit dan de gasfabrieken van Liverpool,
Amsterdam of Odessa, in dat suikergoedachtige
vorstendommetje doet ze aan als een sigareneindje
van Zaterdagavond midden in een Zondagsche
bijoutaart. Op dezen Januarimorgen werd haar aes-
thetisch effect geenszins verhoogd door een Engelsche
vrachtboot, die er bij lag te lossen aan de Quai du
Commerce. Die boot heette Inehcliffe Castte en zag
er, evenals de gasfabriek, gewoonweg schandalig uit.
Het zwart van haar stompneuzigen romp was be-
streept met vuil en beplekt met roode menie blij
ken van zwakke pogingen, om het vernielingswerk
van de roest te stuiten; haar bovenbouw, voorheen
wit, was nu een vlekkerig grijs, snel in grijsheid toe
nemend door dwarrelende wolken stof, opstijgend
van de kolen, die met groote emmers uit haar ruimen
werden gebaggerd.
Die wervelwind van kolenstof woedde al den heelen
morgen en maakte nog geen aanstalten om te gaan
liggen. De stuurlui vertoefden, plichtsgetrouw, aan
dek, midden in de korrelig vettige vlagen; kapitein
Ball had zich maar liever aan wal begeven en meneer
Glencannon, de eerste machinist, had zijn toevlucht
gezocht in de groote kajuit; daar wijdde hij zich
ernstig aan proeven, voorbestemd om tot breideling
van een machtige natuurkracht te leiden.
Gelijk nu zoo vaak geschiedt, als de mensch een
nieuw tijdperk der geschiedenis inluidt door de na
sporing van verborgenheden wij hoeven slechts te
herinneren aan Newton met zijn appel, Galileï
met zijn lamp en Franklin met zijn vlieger ge
bruikte meneer Glencannon bij zijn proeven slechts
een zeer eenvoudig werktuig en dus verdient de wijze,
waarop hij zich daarvan bediende, des te nauwlet
tender aandacht. Den vorigen avond was hij aan wal
gegaan met een systeem, wiskundig onfeilbaar om
de bank van Monte Carlo te laten springen; maar
nadat hij in twee draaien eenenzeventig francs had
verloren, betwistte hij luid de rechtschapenheid van
de draaischijf, gooide hij een croupier door een gla
zen deur en vernielde hij een levensgroot portret van
een sinds lang overleden vorst. Boordwaarts keerend,
vol smart wegens zijn verliezen en een aantal ont
vellingen, door de stoeptreden van het Casino ver
oorzaakt, hinkte hij een Engelsche bar in de Conda-
mine binnen en bestelde een verkwikking, gemeen
lijk geheeten Dauw van Kirkintilloch en gedistil
leerd door de heeren Mackenzie Duggan Co., Ltd,,
in Schotland.
„Duggans?" zei de kastelein, de flesch te voor
schijn halend en er, in antwoord op een knikje van
den patiënt, een dubbelen scheut van inschenkend,
„astublieft, meneer! En wat ik zeggen wou de
firma Duggan heeft net een leuk nieuwtje uitge-
gebracht. 't Is voor reclame, snapt u, en ik hoop, dat
u 't aan wilt nemen met de groeten van de fabriek."
Een zet van zijn duim en zijn wijsvinger bracht een
groen tolletje op de toonbank aan 't draaien.
Terwijl het tolletje over het mahoniehout walste
en schommelde, keek meneer Glencannon er norsch
naar over zijn glas heen.
„Nou, als ze niks béters weten!" bromde hij. „Je
zou zeggen, zoo'n groote firma als Duggan moest
te veel handelsgenie hebben, om reclame te maken
met kinderspeelgoedDe grootste stommerik kan wel
op z'n vingers uittellen, dat er verdraaid weinig kin
deren zijn, die whisky van twaalf shilling de flesch
kennen betalen, in zoo'n tijd als tegenwoordig!"
„Maar dit is niet voor kinderen," verklaarde de
kastelein, met gretigen blik de tolb'ng van het tol
letje volgend. „Wacht maar evenLet maar eens op
Het ketste tegen een aschbak. veerde terug van
een glas, voerde drie dwaze zwaaien uit en sloeg toen,
na een laatste wanhopige fladdering als van een ge-
schroeiden kever, plat neer en bleef liggen.
„Hier, kijk! Daar staat: „Zet twee"," sprak en
wees de kastelein. „Als we nu om geld gespeeld had
den, kostte 't me twee francs!"
„Bedoel je, dat 't een dobbelspelletje is?" vroeg
meneer Glencannon, met een huivering van vromen
afschuw. „Allemachtig,kerel!" Desondanks bekeek
hij het tolletje, en zag dat het een zeskantig geval
van celluloid was, met een opschrift op ieder randje,
namelijk: „Neem een", „Zet twee", Neem pot", „Zet
een", „Neem twee" en „Zet pot". Bovenaan stond
met gouden letters rondom: „Neemt echter allen
Duggans, den allerbesten gooi!"
„Ah, wel," zei hij, „met 't spreukje ben ik 't ten
minste eens. Duggans dauw doet een mensch goed
't is een echte weldaad. Daarom betreur ik 't des te
dieper, dat zijn naam gekoppeld wordt aan zooiets
vloekwaardigs als dobbelen."
Hij nam het tolletje bij het kopje en liet het bij
wijze van proef eens draaien. Het kwam te liggen met
„Neem twee" boven.
„Zie je, je had al gewonnen!" zei de kastelein.
Meneer Glencannon draaide nog eens. Het tol
letje zei: „Neem pot".
„Oei!" verbaasde zich de kastelein. „Heb je 't ooit
meegemaakt? Zoo'n mazzel heb ik nog nooit gezien!"
,,'t Is niets voor mij," bromde meneer Glencannon
terwijl hij naar zijn beurs tastte. „Als hechte steun
pilaar van maatschappelijke orde ben ik uit principe
tegen alle dobbelarij gekant. Maar als je er zoo op
aandringt, kastelein, zal ik je een pleziertje doen en
voor een francje of zoo met je draaien."
Twee uren later, niet alleen hinkend maar ook
waggelend, en honderdzevenendertig francs lichter,
besteeg hij de InchcKffe Castle. Mét de som, die hij
al aan 't Casino had afgestaan, bedroeg zijn verlies
dien dag tweehonderd en acht francs. Het groene
tolletje rustte in zijn zak, maar rood was de razernij
in zijn ziel.
Tot diep in den nacht lag hij te woelen en te keeren,
denkend aan draaiende roulettes, draaiende tolletjes
en draaiende francjes, tot hij zijn hersens voelde
draaien in zijn schedel. En hierdoor ging hem een licht
op.
„Middelpuntvliedende kracht!" riep hij uit, over
eind zittend in zijn kooi, met een lichte helling naar
stuurboord, om de krassen op zijn kiel van zijn ge
wicht te ontheffen. „Middelpuntvliedende kracht,
da's de heele sjoos. Enfin, ik ga morgenochtend
meteen aan den slag en daD zullen we eens zien, wat
er gebeurt, als die gauwdievenstad Monte Carlo een
handje wil lichten met de wetten der natuur
We zagen hem reeds zitten in de scheepskajuit. Hij
had het tolletje horizontaal doormidden gezaagd en
kerfde nu in de onderste helft een spiraalvormig
gangetje, ongeveer als een wormga; -je. Dat gangetje
was precies wijd genoeg gemaakt, o i plaats te bieden
aan een stalen kogeltje. Als het
balletje er in zat wou hij de helf
ten zoo keurig aan elkaar lijmen,
dat de spleet slechts met een mi
croscoop te ontdekken was. Gaf je
het tolletje een draai naar rechts,
zooals de klok loopt in die rich
ting draait een mensch van nature
dan oefende het gewicht van 't
balletje geen invloed uitdat bleef dan in de mid
dellijn hangen. Maar draaide je naar links (en een
vingerbeweging is vlugger dan het oog!) dan vloog
het balletje de spiraalgang in en bleef aan 't eind
punt liggen. Door die zwaarte daar viel dan het tol
letje met den tegenovergestelden kant, waar „Neem
pot" op stond, naar boven, tot schade en schande
voor speelgierige draaiers wien de onverzettelijke
wetten der bewegingsleer onbekend waren.
Het was een secuur werk, dat aandachtige inspan
ning eischte, maar hij zat welgemoed te vijlen en
te passen, te neuriën en te mompelen, en op de over
daad van zijn grootcn snor te knauwen, tot hij zich
bewust werd van een woedend gesputter in de
verte. Dat was hinderlijk. Het gesputter nam
in omvang toe, en meneer Glencannon hield zijn hand
stil en fronste kwaadaardig. Er bonkten buiten voet
stappen langs het dek. Hij greep gauw de stukken
van het tolletje en stopte ze in zijn zak; tegelijk
werd de kajuitdeur opengegooid en kwam er een
purperen woede van tweehonderd pond, in zeil-
costuum gekleed, binnenstormen.
Terwijl de onbekende hoog en breed stond te snui
ven in de deuropening, zag meneer Glencannon hem
aan voor een bedaagden kapitein van een jacht, die
als stuurman op een zeilschip had gediend en matro
zen afgeranseld. Als er één soort zeevaarders was,
waar de machinist grooter hekel aan had dan aan
lui in pleizierbooten, dan waren 't lui van zeilschepen,
en dit was ongetwijfeld een hatelijke combinatie
van die twee. Hij trok vragend zijn wenkbrauwen
op en tastte onderwijl naar zijn boksijzer.
,,'t Moet nu maar eens uit zijnsprak de vertoorn
de, toen hij voldoende ruime stemkracht vond.
,,'t Moet uit zijn! Verstaan?" Hij boog zich over de
tafel en sloeg er op met een vuist van vijf pond.
„Ja, 't moet uit zijn," gaf meneer Glencannon toe,
zijn gereedschap van den vloer rapend. „Als 't niet
dadelijk uit is, kom je met iets hards in botsing, on
gelikte beer! Toe, word eens kalm, kaptein Lef van
't stoomjacht! Vertel eens wat dat mot, op mijn schip
kabaal te maken en mijn studeerkamer binnen te
dringen!"
De amateur-zeeman blies zijn pui-peren wangen
op en trachtte een beroerte weg te slikken. „Dat
vervloekte kolengruis van jullie!" tierde hij. „Kijk
eens!" Met een wijsvinger als een corona wees hij
door de patrijspoort naar een pracht van een kruiser,
die aan een nabijen paal gemeerd lag. Het kolenstof,
door een verkwikkende bries voortgedragen, zweep
te over de ivoorblanke dekken, dreef bollend hoeken
en kieren in en sloeg door de ventilators smettend op
parketvloeren en meubelen neer. „Zie je 't? Overal
kolengruis! Je bederft 't heele jacht
„Ja hoor, overal kolengruis," knikte meneer Glen
cannon. „Misschien kan ik 't u uitleggen: dat komt
doordat we kolen lossen, en die stuiven gewoonlijk
géén roos af. Hadden we maar een lading pannekoe
ken gehad, dan stoof 't misschien tarwemeel, maar
dan kreeg je weer de krieuwel in je keel, en dat
rijmt ook, hahaha! En als 't struisvogels waren
kregen we plumeau's cadeau. Ik vraag me alleen af,
wat heb je daar tegen mij kabaal over te maken,
m'n waarde heer?"
„Er moet een eind aan komen en u zult er een eind
aan maken!" bulderde de man in zeilcostuum, en hij
rukte zijn pet van zijn hoofd en wees naar een smeer
op het witte bovenvlak. „Kijk dat eens!"
Meneer Glencannon aarzelde, huiverde, nam het
elegante hoofddeksel tusschen vinger en duim en
keek er naar, of 't het verband van een melaatsche
was. „Nou nou," zei hij twijfelachtig, „bedoelt u dat
donkere plekje? Dat zit in 't weefsel. Man, ik heb zelf
wel een moedervlek, een wrat en negen verschillende
schrammen op mijn zuidelijke helft, en ik
„Maling aan jouw zuidelijke helft! Ik kan mijn
nieuwe pet zóó weggooien! Ik kan hem gewoon niet
meer dragen!"
Met een berustende schouderbeweging slingerde