MILICIEN OVERSTAPPIE
GAAT MET VERLOF
ms
INLEIDING
BIJ ONZE
„JONGENS
TEVELDE"
28
Overal in den lande liggen
onze gemob dineerden gelegerd.
Ver van huis dienen zij het vaderland. En
al is de dienst soms zwaar, de gezonde
soldatenhumor zorgt ervoor, (lat de moed er
in blijft Bij ieder korps zijn 'n paar humo
risten, die als gangmakers optreden. Een
ervan is de facteur van onze kompie, 'n ras
echt Amsterdammer, die in 't burgerleven
als tramconducteur op een der hoofdstedelijke
lijnen zijn clientèle van „gewoontjes"
kleintjesen „overstapjes" voorziet en
daarom in dienstdoor z'nkameraden spontaan
„0 V E B 8 T A P PIE"
werd gedoopt.
Dat wordt weer niks fan-
daog," zegt de dienst
plichtige Van der Beugel, J.
(bij zijne kameraden beter
bekend als Overstappie), terwijl
bij mistroostig de lucht bekijkt.
Facteur Overstappie heeft niet
veel vertrouwen in het weer. Mop
perend en met klossende „kistjes"
stapt hij door de nevelflarden naar den tuin van ons
verblijf, waar handige timmerlui 'n waschgelegen-
lieid in elkaar hebben gezet. Zijn handdoek heeft hij
om z'n nek gebonden, want om half zes is 't nog erg
frisch. Even later staat onze facteur zich proestend
en blazend te wasschen. Overstappie is vandaag
vroeg bij de hand en dat is geen wonderhij gaat met
verlof. Voor den eersten keer, sinds het mobilisatie-
bevel hem opriep, kan de facteur twee dagen naar
huis. Geen minuut wil hij verloren laten gaan!
Er begint leven te komen in ons kwartier. Slaperige
hoofden vertoonen zich voor de vensters. De hoorn
blazer heeft z'n muzikale rondwandeling beëindigd
en gaat nu op de kamers z'n deuntje blazen.
Daar is men blijkbaar minder op z'n artistieke
prestaties gesteld. Verontwaardigd geschreeuw klinkt
op als hij opnieuw 't. beruchte signaal, „Als je niet
opstaat, blijf je maar liggen" aanheft.
„D'r uit met die toeter!" brult de kompie in koor,
maar onverstoorbaar neemt de hoornblazer eerst
'n slok uit z'n veldflesch en dan laat hij opnieuw z'n
instrument schetteren. Van de onhartelijke ont
vangst trekt hij zich weinig aan, daaraan is hij wel
gewend.
Overstappie heeft inmiddels z'n toilet voltooid
door 'n prachtig scherpe scheiding
int z'n strooblond haar te kammen.
Dan steekt hij z'n eerste sigaret op
en kijkt opnieuw critisch naar de
lucht. Maar over het weer behoeft
hij zich niet ongerust te maken. Als
'n echte grootstedeling weet Over
stappie niet, dat de ochtendnevel
aanstonds zal optrekken en 'n
stralenden dag voorspelt.
't Begint wat lichter te wor
den. In 't naburig bosch, waar de
eerste gele blaren al gaan vallen,
kwetteren de vogels. In de stallen
hinniken de paarden van onzen
korpstrein.
Naast Overstappie duikt een
tweede gedaante bij den wasch-
bak op.
„Ha, die Jillis," klinkt de jo
viale groet van den facteur.
„Moarn," zegt Jilles.
Jilles is 'n stevige Friesche
knaap, geboren en getogen in de
grietenij Tiétjerksteradeel. 's Mor
gens in de vroegte schijnt hij te
denken, dat hij nog steeds in „it
heitelan" is en spreekt hij uitslui
tend z'n stoere landstaal. Later op
den dag wordt hij verstaanbaarder
voor Hollandsche ooren.
Met den levendigen Amsterdam
mer vormt Jilles 'n scherp con
trast, maar toch zijn die beiden
onafscheidelijk. Toen ze „voor hun
nummer" dienden, waren ze „sla-
pies" en nu ze elkaar na jaren bij dezelfde com
pagnie ontmoeten, is de vriendschap weer even
dik als vanouds.
Behoedzaam knoopt Jilles z'n borstrok los. Daar
onder wordt 'n baaien hemd zichtbaar en daaronder
weer 'n stevig flanel blijkbaar is Jilles niet van plan,
kou te vatten in dienst.
„Is dat nou echt waor, Jilles?" begint Overstappie
't gesprek.
„Wat?" vraagt de Fries.
„Dat jouw faoder 'n manifakturesaok heb."
„Bist gek?" is de eenige repliek van Jilles.
„Knau-knau," probeert de
Amsterdammer den tongval
van den noorderling te
imiteeren. „Nee, sonder gem,
Jilles, liebbe jullie daor in 't
boereland 'n handel in fetleere
borstrokke?"
Daar geeft Jilles geen
antwoord op. Zwijgend
t*»*»*»»***»»»*»**** knoopt hij z'n wollen borst-
pantser weer toe.
„Pak je fooral goed in, Jilles," waarschuwt zijn
makker, ,,'t Lijkt wel 'n kogelfrij fest. Hoefeel van
die lappies bokkebaai draog jij nou feitelijk?"
Nog steeds stilzwijgend steekt Jilles drie vingers op.
„Hoe bestaot 't," grinnikt Overstappie, „jij heb
seeker op 'n strenge zomer gerekend, Jilles!"
Doch dan blijkt, dat Jilles zich door z'n extra
zware verpakking hoopt te beschermen tegen 'n
geheimzinnige kwaal, waardoor hij bij tijd en wijle
wordt geplaagd. Erg duidelijk laat Jilles zich over
de symptomen niet uit, maar wel kan hij met stellig
heid verklaren, dat hij 't momenteel weer danig te
pakken heeft. Inmiddels zijn er meerdere lands
verdedigers bij den waschbak gearriveerd en in den
breede wordt het ziektegeval besproken.
,,'t Is seker 'n soortement iepesiekte," veronder
stelt Overstappie.
Anderen daarentegen zijn de meening toegedaan,
dat Jilles' kwaal iets met den Coloradokever heeft uit
te staan. Men schrijft hem koude compressen. azijn-
baden, wonderolie, levertraan, brandewijn en vele
andere medicamenten voor. Over de wijze waarop de
ziekte bestreden moet worden bestaat veel verschil
van meening, doch allen zijn 't er roerend over eens,
dat Jilles onverwijld op ziekenrapport moet. Daar
heeft het slachtoffer echter
weinig ooren naar, want
ook voor hem begint van
daag 't langverbeide verlof
en je weet nooit wat zoo'n
dokter doen zal
Precies om zeven uur,
als de secties, netjes naar
rechts gericht, op het werk-
appèl staan aangetreden,
meldt Overstappie zich
op het Compagniesbureau,
waar de sergeant-majoor
administrateur al achter
zijn met paperassen over
dekte tafel troont.
„Ken ik me verlofpassie
krijge, mejoor?" vraagt hij
hoopvol.
De sergeant-majoor, die
juist aan 'n uiterst gecom
pliceerde soldijlijst vol
overschrijvingen, verplaat
singen en mutaties wil be
ginnen, kijkt zuchtend op.
„Begint 't nou al?" in
formeert hij argwanend.
„Waar moet je naar toe?"
„Hoe bestaot 't," ver
wondert Overstappie zich.
„Natuurlijk naar Maukuxn,
mejoor."
„Naar Amsterdam dus,"
constateert de majoor
zakelijk. Hij raadpleegt
z'n tabellen, waarop de
MRomAft
„Overstappie", de facteur van onze
kompie, 'n rasechte Amsterdammer, die
in 't burgerleven als tramconducteur zijn
van overstapjesvoorziet.
treinen staan aangegeven, die eiken dag de verlof
gangers huiswaarts brengen.
„Jij bent rijkelijk vroeg, facteur van der Beugel,"
moppert hij.
De facteur springt in de houding, nu hij zoo offi
cieel wordt aangesproken.
„Seg u maor Overstappie, mejoor," grinnikt hij.
„Dat doene se allemaol. De heele kompie.
De majoor vindt 't nog te vroeg voor dit soort
gesprekken en snijdt haastig den woorden
stroom af.
„Om drie uur krijg je je pasje," belooft hij. „En
nou, ingerukt marsch. Ik heb meer te doen vandaag."
En hij wijst op den indrukwekkenden stapel papieren
rondom hem.
,„Wat 'n saok, wat 'n saok!" Met goed gehuicheld
ontzag bewondert Overstappie den papierberg.
„Tjonge, tjonge, wat soon majoor toch allemaal an
se hoofd heb.
Maar dan kijkt de getergde sergeant-majoor
hem opeens zoo onheilspellend aan, dat Overstappie
't maar 't veiligst vindt, keurig rechtsomkeert te
maken.
„Om drie uur kom ik nog effe langs," belooft hij bij
de deur.
Doch de majoor hoort den praatgragen facteur al
niet meer en hanteert ijverig zijn „Reglement van
administratie bij de Koninklijke landmacht met de
voorschriften tot uitvoering van dat reglement",
'n lijvig boekwerk van precies 365 pagina's. Nog vele
malen zal hij dit boek ter hand moeten nemen,
want vijf weken geleden stond de majoor nog
als schoolhoofd voor de klas en de militaire ad
ministratie zit voor hem vol venijnige voetangels
en klemmen
Overstappie heeft zich inmiddels z'n plichten als
facteur herinnerd en gaat eens op de wacht kijken of
er misschien post klaar ligt.
Hij treft het, want de wachtcommandant zit juist
gebogen over 't ochtendblad en is bezig den slaperigen
korporaal van aflossing te vervelen met 'n ellenlange
beschouwing over de politieke verwikkelingen in
Europa. De wachtcommandant is geweldig goed op
de hoogte, zoo goed zelfs, dat hij al precies kan ver
tellen hoe het conflict zal eindigen. De knikkebollende
korporaal, die pas 'n doorwaakten nacht achter den
rug heeft, begrijpt nauwelijks, waarom z'n geleerde
superieur, in plaats van eenvoudig sergeant, niet
minstens overste bij den Generalen Staf is geworden.
Hij probeert echter wakker te blijven en zegt af en toe
heel beleefd „ja"en „nee", in de hoop, dat de politieke
les spoedig afgeloopen zal zijn. Maar als hij zich'n keer
vergist en ijverig „ja" knikt, terwijl hij juist „nee"
had moeten zeggen, begint de wachtcommandant
weer van voren af aan met z'n uitleg!
't Is natuurlijk Overstappie weer, die 't geleerd
betoog komt verstoren.
„Heb u gehoord, sersjant?" begint hij met 'n
knipoogje naar den ongelukkigen korporaal. „De
Italiaone benne nou ook begonne."
Even zit de wachtcommandant beduusd te kijken.
Dit onverwachte en sensationeele nieuws past blijk
baar lieelemaal niet bij de strekking van z'n ver
toog.
„Bestaat niet," zegt hij dan. „D'r stond niks van
in de krant."
„Och, die krante," weert de facteur luchtig
af. „Wete se veel! Geloof u mijn nou, sersjant.
Ik heb 't sellef met me eige oore gehoord. Over
de radio."
Nu begint de overigens zoo uitstekend geïnfor
meerde wachtcommandant toch te twijfelen, terwijl
ook de korporaal zijn levendige belangstelling doet
blijken.
„Nou," dikt Overstappie aan. „Of se begonne sijn.
En niet soo suinig ook!"
„Zijn de Italianen begonnen?" vraagt de kor
poraal nu.
„En waarmee dan?" wil de wachtcommandant
weten.
„Met ijsies make!" gilt Overstappie.
Nog even ziet hij hoe de slaperige korporaal z'n
gezicht tot 'n enorme grijns vertrekt en dan staat
hij al weer buiten de deur van het wachtgebonw,