29
Achter 'n dijkje staat 'n stuk luchtdoelge
schut, 'n eenzame schild,wacht waakt er over.
/J.ROTXfAHt
want de geleerde sergeant is dreigend overeind ge
komen
Nu besluit Overstappie z'n aandacht eens aan de
corveeërs te wijden, 'n Paar zijn er bezig met 't,
schoonmaken van trappen en gangen, de rest zit
nabij den hevig rookenden keukenwagen, waar de
korporaal-kok in sappig Limhnrgsch z'n trawanten
instrueert. Dit ploegje stoere landsverdedigers zit
knus bijeen rond een groote kuip en houdt zich on
ledig met 't schillen van aardappels.
Bij de kuip is 't gezellig, de conversatie gaat over
'n onderwerp, waarover 'n rechtgeaard soldaat nooit
uitgesproken raakthet verlof Jilles uit Tietjerkstera-
deel bespreekt met veel, voor Hollandsche ooren
onbegrijpelijke, zinswendingen hoe hij z'n twee da
gen denkt door te brengen.
„Jou motte goed begriepe, bij mien huns leit 'n
greate sloot. En dan gaen ik fisse."
„En wat vangde-ge dan, Jilles?" wordt er gevraagd.
„Nou, fisse fansels," vertelt Jilles argeloos.
„Hoe groot?"
Hm, daar moet Jilles eens even over denken en
dan wijst hij 'n maat aan, zoo fantastisch groot, dat
de heele schilploeg in luide protesten uitbarst.
„Liegen ze bij jullie allemaal zoo, Jilles?" wordt er
nu geïnformeerd.
Meteen vat de brave Jilles vlam en van opwin
ding begint hij zuiver Friesch te praten. Als dan de
hilariteit nog stijgt, dreigt er 'n oogenblik 'n hand
gemeen te ontstaan. Gelukkig krijgt Jilles bijtijds hulp
van een anderen noorderling wiens wieg te Wolvega
stond en samen brullen zij net zoo lang „Fryslln
boppe, Hollan in 'e groppe!" dat zelfs de gewiekste
Amsterdammers onthutst zwijgen. Ditmaal heeft het
noorden gezegevierd!
Zooals vanzelf spreekt, heeft Overstappie zich tij-
deus den woordenstrijd niet onbetuigd gelaten. Nu
schilt hij voor de gezelligheid 'n aardappel mee.
Hij kiest'n extra-grooten uit en daarvoor heeft hij
een speciale reden. Want als de kanjer zorgvuldig
van de schil is ontdaan, smijt de facteur hem met
kracht in de half met water gevulde kuip. Hoog
spat het water op, de schilploeg druipt. En dan hein
■'en de aardappelschillers voor het eerste half uur 'n
nieuw vermaak gevonden. Steeds opnieuw plonzen
de ..piepers" in het water, totdat niemand meer'n
logen draad aan zijn lijf heeft. Met geweldig enthou
siasme wordt dit water ballet voortgezet en pas als de
aardappels op zijn, eindigt de pret. Bij de schilploeg
zijn veteranen van lichting 19?4, die thuis al school
gaande kinderen hebben
Au gaat de facteur zich verder aan z'n dagelijksche
beroepsplichten wijden. Voor den kapitein brengt hij
li icig ofiicieele stukken naar den commandopost,
majoor bestelt enveloppen en de fourier heeft zijn
lüp noodig voor het innen van 'n postwissel. Met
u nieventasch vol veldpost komt Overstappie dan
duldige facteur staat zich nu 'n half uur lang
op 't perron te vervelen. Dan komt de trein. Een
machtige locomotief trekt zeventien wagons en uit
alle ramen puilen minstens zes glundere soldaten-
hoofden. Boordevol zijn de coupé's en ook de wandel
gangen zijn heelemaal gevuld, maar er is niemand die
dat erg vindt.
Milicien Overstappie wordt met gejuich ontvan
gen, maar 'n eenzame burger, die probeert in te stap
pen, krijgt geen kans.
„Niks hoor, faoder," klinkt het, alleen foor Mau-
kumsche jonges."
't Blijkt, dat onze facteur verzeild is in 'n heelen
wagon vol Amsterdammers, die blij van zin naar hun
geboortestad terugreizen. Er zijn infanteristen bij en
geniesoldaten, chauffeurs, pontonniers en mannen van
den hospitaaldienst. In 'n hoek zit 'n oolijk kijkend
korporaal-ziekendrager, die, zooals dat in dienst nu
eenmaal gebruikelijk is, spoedig het mikpunt van-
alle plagerijen wordt.
„Heb ik goed gehoord, brigges, dat ze bij jullie nog
met bloedzuigers werken?" wordt er gevraagd.
„Wie mij wil voeren, moet vroeger opstaan," zegt
de korporaal en hij laat rustig alle spotternijen over
zich heengaan.
De stemming in den soldatentrein is uitstekend.
Niets dan vroolijke gezichten. Natuurlijk komen er
van alle kanten sterke verhalen los.
De reis gaat nu door uitgestrekte weilandenAchter
n dijkje staat 'n stuk luchtdoelgeschut, 'n eenzame
schildwacht waakt er over. Uit alle raampjes komen
nu wuivende zakdoeken en veldmutsen. Flauwtjes
zwaait de wacht terug, zijn beurt is nog niet gekomen.
Overstappie heeft zich 'n plaatsje aan het raam
veroverd en hangt gevaarlijk naar buiten. Langs de
lijn ziet hij de seinen omhoog gaan, de locomotief
blaast geweldige stoomwolken uit. En dan opeens
krijgt hij 'n schokin de verte, blinkend in het gulden
avondlicht, ziet hij den Westertoren en de silhouetten
van gashouders en wolkenkrabber.
„Maukum, jonges!" schreeuwt hij opgewonden.
In 'n wip hangen allen uit de ramen. Luid gejuich
stijgt op.
„Breng mij naar Amsterdam terug," zingt nu de
stampvolle trein met machtige uithalen. Maar Over
stappie, de kleine, beweeglijke Amsterdammer, die
altijd 't hoogste woord heeft, is stil geworden. Zwij
gend kijkt hij naar de contouren van zijn geliefde
stad
En als even later op het perron z'n dochtertje
juichend tegen hem opklimt, z'n vrouw hem omhelst
en hij niet langer „Overstappie" en zelfs geen
„facteur", doch „lieve pappa" wordt genoemd, dan
is het net alsof er in zijn ooghoeken iets vochtigs te
zien is.
Maar dat, verzekert Overstappie haastig, komt,
omdat hij in den trein ,,'n stoffie in se oog" gekregen
heeft!
in 't kwartier terug, waar reeds reikhalzend naar zijn
komst wordt uitgezien. Onder groote belangstelling
van de heele kompie verdeelt de facteur z'n brieven
net zoo vaardig als vroeger z'n tramkaartjes.
Erg zwijgzaam is Overstappie nooit, maar met twee
dagen verlof in 't vooruitzicht is hij spraakzamer dan
ooit. Na de middagrust komt hij elke vijf minuten
op t bureau en t is voor den veelgeplaagden sergeant
majoor beslist n verademing als bij om drie uur de
verlofpasjes kan uitreikeu en de faeeur, Jilles
en nog n aantal andere gelukkigen de poort uit-
marcheeren.
Op 't station staan honderden in veldgrijs al te
wachten en als de trein arriveert, wordt het 'n gewel
dig gedrang. Met veel lawaai belanden de beide
vrienden ten slotte in 'n coupé, waar 'n zestal veld
artilleristen met- veel kennis van zaken roetzwarte
sigaren zit te rooken.
„Ha, die boere!" groet Overstappie. Voor hem
zijn alle niet-Amsterdammers boeren, onverschil
lig waar ze vandaan komen.
De „boeren", 'n pootig stel knapen uit Twente, brom
men 'n soort groet terug.
„Welke linke gooser heb
foor mijn 'n jofel saffiaon-
tje?" opent de Amsterdam
mer de conversatie.
Dat is een taal, die in het
oosten van ons land weinig
gesproken wordt. Er komt
dan ook geen antwoord.
Jilles, wiens kennis van het
hoofdstedelijk bargoeusch
langzamerhand al vrij groot
is geworden, komt zijn ka
meraad te hulp.
,,'n Sigaretsje," verdui
delijkt hij.
Maar als dan blijkt, dat
dit rookartikel niet voor
radig is, accepteert Over
stappie dankbaar 'n enorme
sigaar, die hem gul wordt
aangeboden. Even later
zitten allen dapper te dam
pen, de coupé staat blauw.
Alleen Jilles houdt zich af
zijdig, hij beoefent slechts
de edele pruimkunst.
Na 'n tijdje moet de fac
teur overstappen. Jilles reist
met de Twentenaren verder
naar het noorden, vanwaar
hij over twee dagen met 'n
niejiwenvoorraad borstrok-
ken bij de kompie zal touw ™hZt khmtz'\. dochtertje juichend tegen hem op, z'n
terugkeeren. Een erg onge- "iJZ ^dtMn^ *<>nger Overstappieen zelfs geen
j acteur doch „lieve pappa genoemd.
VkoTirAC J