Gelukkig was La Reine nog niet teruggekeerd, toen Simba werd afgehaald. Korporaal Jouvenet had de prefectuur opgebeld en prompt een half uur later was er een platte vrachtauto verschenen met een inspecteur naast den chauffeur om vier helpers, om de kooi op den wageji te tillen. Simba had argwanend naar de vreemden gekeken zooals hij ook keek, als hij opgeladen werd voor het vervoer naar een andere stad. Maar last of moei lijkheden waren er niet voorgevallen en thans was de auto met zijn ongewonen last op weg naar het hondenasyl. Langzaam en voorzichtig zocht de chauffeur zijn weg door het verkeer, l^oeh eensklaps remde hij en tegelijk was de heele straat gevuld met snerpende, krassende en piepende geluiden. Boven Parijs loeiden sirenes en de voetgangers op het trottoir schreeuwden het elkander toe: „luchtalarm". De inspecteur van de prefectuur was in een oog wenk uit de cabine gesprongen. De chauffeur volgde hem en ook korporaal Jouvenet sprong van den auto. „Bergje," klonk het uit tientallen kelen en een oogenblik later leek de straat uitgestorven. Allen hadden zich gerept naar portieken en schuilplaatsen en slechts een enkeling waagde het nog een blik naar de blauwe lucht te slaan, voor hij dekking zocht. Minuut na minuut verstreek, maar er klonk geen ontploffing. „Loos alarm," ging het van mond tot mond en inderdaad begonnen na vijf minuten de klokken te luiden. Het was slechts een oefening geweest, waardoor Parijs op de proef was gesteld Korporaal Jouvenet was de eerste die de schuil plaats verliet. Hij had zich ongerust gemaakt over Simba, maar zijn oude vriend stond rustig voor de tralies en snoof onderzoekend de vreemde stads- geuren op. Uit het huis, waarvoor de auto was blijven staan, kwam een meneer naar buiten wan delen, die links en rechts de lucht afzocht en onder wijl kalm een sigaret draaide. Hij kwam korporaal Jouvenet erg bekend voor, maar hij wist hem niet thuis te brengen. De blik van den meneer zwierf van de hoogte langs de daken van de huizen en bestreek eindelijk de lange rij voertuigen, die stonden te wachten. Toen zijn oogen bleven rusten op den auto met de leeuwenkooi, gingen ze plotseling wijd open. „Wat is dat, korporaal?" vroeg hij glimlachend. „Militair vervoer?" Hij kwam nader en korporaal Jouvenet sprong van den wagen af. „Ken leeuw, meneer," antwoordde hij gedienstig. „Dat zie ik ook, knikte de vreemde en zijn glim lach verbreedde zich. „Maar waarom wordt hij vervoerd onder militair toezicht?" Korporaal Jouvenet bespeurde niet, dat de oogen van den meneer even op den kraag van zijn tuniek bleven rusten en vervolgens vluchtig over de personen beengleden, die om den auto geschaard stonden. Zijn hart was vol en klopte hem in de keel. Vlug begon hij te spreken: over Simba en signor Benjamino, het mobilisatiebevel, de order van de politie en over het treurige lot, dat Simba wachtte. De meneer zweeg en langs allerlei zenuwachtige omwegen begon korpo raal Jouvenet over Simba's smartelijke geschiedenis in Orange. En toen leek het, of er nog iets meer dan doodgewone belangstelling lichtte in de oogen van zijn toehoorder. Hij hoorde het relaas zwijgend aan en intusschen draaiden zijn lenige vingers een tweede „Opsteken, korporaal?" Koiporaal Jouvenet nam de sigaret aan. De meneer bediende hem van vuur en toen hij den rook insnoof, proefde hij geuren uit de piste. De geuren van goedkoope soort tabak, die de bezoekers van de staanplaatsen plachten te rooken Het schoot hem door zijn hoofd als een flits evenals de vraag, waar hij dien meneer toch meer bad gezien. „Parbleu, ze begrijpen het niet, meneer," besloot iij zijn vertrouwelijke geschiedenis. „Met uw per missie: die van de prefectuur evenmin als die lui van het ministerie. Ik heb hun alles verteld, maar ze lachten me eenvoudig uit. Ze begrijpen het niet wat wij ,ei rcusmensclien, voor onze dieren voelen. Een roofdier noemen ze Simba. Denk u eens in, meneer: öimba, die dagenlang treurde om zijn vrouwtje en die waakzamer voor zijn kinderen was dan menig mensch en aan wien menig mensch in Orange ziin leven waarschijnlijk te danken heeft gehad...." De oogen van korporaal Jouvenet zochten Simba, ie lem met een blik van herkenning scheen aan te staren. De meneer glimlachte nog steeds en voor de weede maal keek hij naar de kooi. „Orange," zei hij plotseling. „Ja, ja, ik herinner me iets van die geschiedenis, kor poraal. „De leeuw van Orange", schreven ze in de krant. Zeg eens, korporaal, wat wensch- te u eigenlijk?" Korporaal Jouvenet haalde diep adem. „Als Simba in leven mocht blijven, meneer, dan ging ik straks met ple zier naar mijn regi ment," antwoordde hij. „Hij mag leelijk zijn en kaal, maar zegt u nu zelf eens, of hij geen rustigen ouden dag verdient, in plaats van in een gaseel ver stikt te worden De meneer knikte en nu was de glimlach van zijn gezicht ver dwenen. Hij keek nóg eens naar Simba en daarop stak hij zijn hand in den binnen zak van zijn colbert. Er kwam een notitie boekje uit te voor schijn en vervolgens nam hij een vulpen uit zijn vestzak. „Korporaal Jouve net, nietwaar?" vroeg hij tot verwondering van Achille Jouvenet. „Jawel, meneer," antwoordde hij be dremmeld. De meneer beschreef haastig een blaadje pa pier en scheurde dit eindelijk uit zijn boek je. „Ziezoo, korpo raal," hernam hij glim lachend. „Ga hier maar mee naar de prefec tuur en dan komt alles in orde. Ik wenscli Simba nog een lang leven en u een be houden terugkomst. Adieu, korporaal. Korporaal Jouvenet zag zich een hand toe gestoken en toen hij deze had gedrukt, keer de de meneer zich om en liep met haastige passen op de bushalte toe, die zich in de na bijheid bevond. Ver baasd begon hij het briefje te lezen. Op hetzelfde oogenblik stond ook de inspec teur van de prefectuur weer naast hem. „Order voor den Prefect van Parijs," las hij „Simba, ge naamd „de leeuw van Orange", eigenaar kor poraal Jouvenet, zal tot aan het einde van den oorlog, of zooveel langer als wenschelijk of noodig zal blijken, onderkomen, voedsel, en verpleging worden verschaft voor gedeelde rekening van het Pransche Gouvernement en het gemeentebestuur van Orange." Er stonden nog een paar hiëroglyphen onder die regels, die blijkbaar betrekking hadden op een of ander decreet, maar die korporaal Jouvenet niet bii machte was te ontcijferen. Hij keek naar de krabbe- lige handteekenmg maar die wist hij al evenmin thuis te brengen, als de voorgaande verwijzing en den me neer zelf. Hij geloofde zijn oogen niet en einde- De meneer glimlachte nag steeds en voor de tweede maal keek hij naar de kooi. lijk ontmoette hij den blik van den inspecteur. „Wie is die meneer?" vroeg hij verbluft aan den inspecteur der prefectuur. „Herken je hem niet, korporaal? Dat is de vroegere burgemeester en afgevaardigde van Orange, de stad waai- hij ook geboren werd. Je had onmogelijk een machtiger beschermer voor je vriend kunnen vinden, want monsieur Daladier is vandaag de machtigste man in Frankrijk

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 5