DUIKBOOTEN
en hun
inrichting
Twee reu zenrijken worstelen om de
hegemonie in Europa. Hei eene is ie
land onoverwinnelijk, hei andere heefi
een vlooi, waarmee hei de wereld-
zeeën beheerscht. En waar zij elkan-
der militair niei kunnen verslaan, grij-
j pen zij beide naar de economische
worging. In dii opzichi heefi Engeland,
dai het zeeverkeer kan lamleggen,
voorloopig de voorhand en waiDuitsch-
land door machi niei zal kunnen be-
reiken, wil hei wederom door een
gevaarlijker wapen bewerkstelligen.
Engeland toch, dai slechts voor een
zeer klein deel zijn eigen voedsel
produceert, is op dat punt uiierst
j kwetsbaar. Vandaar dat deduikbooten
j in hei huidige conflict weer een zeer
i groote rol spelen. Daarom dezen keer
enkele bijzonderheden over dit on-
derwerp.
Een Duitsche onderzeeër bij mooi weer, uit den top van een metst gekield. Enkele dékluiken liggen open
achter ontwijken de motorgassen en de „zaag" geheel vooraan is het e.g. mijnentuig, dienend om versper-
ringsneüen door te snijden. Het luik achter den man, die gebukt staat, is het torpedolaadluiktusschen de
twee uitgebogen hekken bevindt zich het thans weggeklapte kanon.
Van onzen
fleshundigen
medewerker
Pas is de oorlog uitgebroken en weer zijn het de
duikbooten, die van zich doen spreken. Geen
dag gaat voorbij, waarop niet één of meerdere
schepen aan dit soort vaartuigen ten offer vallen.
De neiging om een vijand ongezien te besluipen,
om hem dan een doodelijke wonde toe te brengen,
stamt echter niet van den laatsten tijd. De eerste
poging in dien zin dateert reeds van het jaar 1620,
toen onze landgenoot Cornelis Drebbel voor den
Engelschen koning Jacob I een onderwaterboot
bouwde, en daarmee van Westminster naar
Greenwich voer. Sindsdien kwamen steeds nieuwe
uitvinders zich met het probleem der onderwater"
navigatie bezighouden, waarbij zij althans na de
uitvinding van den staalbouw redelijke dingen
bereikten. Het groote bezwaar zat echter in de moei
lijkheid der voortstuwing. Men deed dat eerst met de
hand, later met stoom, daarop afwisselend met
stoom boven water en electriciteit onder water, soms
zelfs met uitsluitend accu's en ten slotte
wisselde men de onderwatervaart op
accu's af met petroleummotoren.
Dit alles is thans verleden tijd. De
uitvinding van den dieselmotor maakte
aan alle zoeken een eind en thans is het
voor alle onderzeebooten hetzelfde: boven
water per dieselmotor, onder water met
een door accu's gevoeden electromotor.
Tijdens de bovenwatervaart dient de
electromotor als dynamo. Hij wordt
dan door den dieselmotor aangedreven en
laadt dan de accu's, waarmee de boot
één etmaal en bij matige vaart nog
langer onder water kan varen. Indien de
boot echter uiterst vermogen zou draaien,
kon ze op één lading der accu's geen vol
len dag varen.
Wat de vaart betreft, ook daarmee
ging het vooruit. Een moderne onder
zeeër loopt boven water 16 tot 20 zee
mijlen (van 1852 meter) per uur. Dus
ongeveer 30 tot 36 kilometer per uur. De
kruissnelheid of „dienstvaart" ligt echter
lager, op de 10 a 12 mijl, waarmee de grootste
booten een afstand van omstreeks 10.000 mijl kun
nen afleggen. De maximumonderwatervaart ligt
ook op die hoogte, doch van een dienstvaart onder
water kan niet worden gesproken. Een onderzeeër
toch vaart normaal aan de oppervlakte en duikt
slechts om zijn doel te bereiken, of zich aan een
tegenstander te onttrekken. Dat kwam er tijdens
den wereldoorlog in de Noordzee op neer, dat ze
soms twintig van de vierentwintig uur onder de
oppervlakte voeren, doch dan patrouilleerden ze
daar met een kruipvaartje.
Verder bestaan alle onderzeeërs steevast uit twee
deelen: het druklichaam en de beplating. Het druk-
licliaam is de naam zegt het reeds bestand tegen
den enormen waterdruk, die op de maximaal toe
gelaten duikdiepte (omstreeks negentig meter)
reeds 90.000 kg. per vierkanten meter bedraagt.
Om dien druk te weerstaan heeft het druklichaam
den sterksten vorm, namelijk rolrond, en in dezen lan
gen cylinder zijn alle vitale deelen van het schip op
geborgen. Rondom en aan het druklichaam bevestigd,
loopt de beplating, die 't schip den scheepsvorm geeft.
Wat de bewapening betreft, deze bestaat uit tor
pedo's en geschut, in den lateren tijd aangevuld met
luchtdoelmitrailleurs, die ook tegen z.g. horizontale
doelen kunnen optreden. Als een gemiddelde kan
men dan aannemen, dat een duikboot vóór zes en
achter twee lanceerbuizen draagt. Iedere buis bevat
één torpedo en daarboven heeft men nog een aantal
in reserve, tot een maximum van omstreeks dertig.
Daarom is een duikboot zuinig met haar torpedo's
en brengt ze handelsschepen liever met geschut tot
zinken, waarbij sommige onderzeeërs nog een dek-
lanceerbuis hebben, om eventueel verzet afdoende
te smoren.
De torpedo's kan men verder beschouwen als on
bemande, kleine vaartuigjes. Zij worden door lucht
druk of een zwakke buskruit,lading weg
geschoten en drijven verder zichzelf voort
door een motortje, dat op samengeperste
lucht werkt de opstijgende luchtbellen
vormen de verraderlijke „bellenbaau"
terwijl zij door een vernuftige inrichting
zichzelf op diepte en in den koers houden.
Hun vaart is betrekkelijk matig, tot
maximaal 4-0 mijl per uur. Hoe harder zc
loopen des te eerder zijn ze hun kracht
kwijt en in het uiterste geval leggen ze
omstreeks 14 km. af, waarvoor ze dan
De commandotoren van een middelgroots
Duitsche duikboot met aangetreden beman
ning. Voor de „3" het ingebouwde roode
bakboordslicht, de ronde opening aan de
voorzijde is de opening van den misthoorn.
De koker, die van het inwendige van het
schip naar boven voert, is natuurlijk rond
om den druk te weerstaan, de beplating
is gestroomlijnd maar open. Zie de luik
jes achter. De openingen beneden geven
toegang tot de ruimte tusschen druklichaam
en beplating.