COGNAC
VOOR DE BIJEN
DOOR O. WILSON
4
Harold. Hawkins had een avontuur. Een ander
zou 't zoo misschien niet genoemd hebben,
maar voor Harold was 't heel beslist een
avontuur. Het bevatte alle bestanddeeleneen
mooi meisje met een buitenlandsch accent, een glas
cognac, lunch met z'n tweeën. ja, 't was een heel
avontuur voor Harold.
Harold woonde rustig buiten. Hij was een be
minnelijk jongnxensch, dat alleen maar iets voelde
voor buiten en 't buitenleven, en voor bijen.
Hij was geweldig bij met bijen. Hij kon er van
alles mee doen, en ze schenen 't prettig te vinden
ook. Hij schreef artikelen over bijen, en nu was hij
aan een boek bezig, een prachtig boek over bijen,
vol aardige invallen en leuke wendingen. Hij werkte
er buitengewoon secuur aan met 't grootste pleizier
zou hij een hoofdstuk twaalf maal overschrijven, om
een paar woorden te verbeteren, of een grapje in te
voegen. Aan zijn boek werken was zijn grootste
vreugde in 't leven.
Over geld maakte hij zich nooit veel zorg. 't Moet
gezegd worden, hij had er maar weinig van. Juist
genoeg om een paar kamers te gebruiken, en den
tuinman te betalen, en de vrouw, die voor zijn eten
en 't schoonhouden zorgde, en vond, dat meneer
Harold haar wel dankbaar mocht zijn, want wat
deed ze al niet voor hem?
Meneer Harold was dankbaar, al sprak hij 't weinig
uitwant hij vond inderdaad, dat juffrouw Plumridge
wonderen deed, en hij voelde zich best tevreden met
zijn twee kamersde wapenkamer, waar zijn geweren
en hengels hingen en zijn boeken stonden, en zijn
slaapkamer, waar hij zijn kleeren had, en soms de
modderige laarzen aanhield, die juffrouw Plumridge
eens per week poetste als hij uitreed op een ge
leend paard.
Harold had er geen erg in, dat hij een erg benepen
en eenzaam leven leidde. Hij vond 't prettig zoo.
Er was maar één klein dingetje, dat hem dwars zat.
En dat kwam alleen door de bijen.
Het deerde hem niemendal, dat de meeste kamers
van zijn huis ongebruikt bleven, en slechts open-
kwamen, als juffrouw Plumridge voorjaarsschoon
maak hield; dat wil zeggen: alle deuren en ramen
openzette, de hoezen van de meubels haalde en aan
't kloppen en vegen ging, van boven naar beneden.
Het deerde hem niemendal, dat zijn vijf hectaren
grond niets opbrachten dan voldoende groenten
voor drie menschen, dat een schaap van buurman
ui het mooie park graasde, en de vroeger zoo schoone
grasvelden vol paardenbloemen raakten.
Hij wist best, hoe al die grond eigenlijk bewerkt
moest worden; maar hij bekeek zulke dingen wijs-
geerig: hij had wél het huis geërfd, maar geen geld
om het te onderhouden, dus wat kon hij anders?
Wat hem een beetje dwars zat, dat was zijn tante
Sara.
Hij had zijn tante Sara nog nooit gezien.
Zijn oom, nu ter ziele, had eenige jaren in 't buiten
land gewoond, en was op 't laatst van zijn leven in
't buitenland getrouwd; en waarschijnlijk had een
zeker gevoel van wroeging tegenover zijn familie,
begunstigd door overmatigen zonneschijn en goed-
koopen cognac, hem er toe gebracht, het huis aan zijn
bijna vergeten neef na te laten.
Bij 't huis dat niet groot, maar wel deftig was
hoorde een klein beetje belegd geld en een boerderij
met ruim veertig hectaren, buiten den grond van
't huis zelf. Dat vond Harold royaal genoeg, dus
trok hij zich aanvankelijk niets aan van de vijf
honderd pond per jaar, die hij, krachtens het tes
tament, aan zijn tante Sara uit moest keeren.
't Hinderde hem alleen met het oog op de bijen.
Hij had zoo'n idee, dat hij zijn bijen een veel ge
lukkiger leven zou kunnen verschaffen, als hij wat
meer geld aan ze kon besteden; en bovendien wou
hij, vóór het te laat was, een paar portretten laten
maken door een echt goeden schilder. Voor het oog
der onwetendheid zijn alle moederbijen gelijk. Het
oog van Harold Hawkins echter onderscheidde ieder
afzonderlijk exemplaar. Had men alle moederbijen
des lands verzameld en in een lange rij glazen hokjes
vertoond, dan had Harold er langs kunnen wandelen
en zonder falen zijn eigen koninginnen er uit gepikt.
Maar van het kleine beetje geld, dat jaarlijks over
bleef, als hij tante Sara haar vijfhonderd pond had
uitgekeerd, kon hij niets doen. Want Harold was
geen, zakenman. Hij vond het volkomen natuurlijk,
dat de bijen profiteerden van de winst, die ze maak
ten. Zijn eigen werk rekende hij nauwelijks.
Hij won natuurlijk prijzen met zijn honing. En
hij kreeg veel correspondentie, want hij was een er
kende autoriteit onder de bijenhouders. Hij vierde
zijn overwinningen bescheiden, zooals hij 't ook zijn
onverwachte erfenis had gedaan.
Zijn oom had zich, toen hij Engeland verliet,
schuldig gemaakt aan een verzuim, dat volstrekt
niet met zijn aard strookte. In den grooten kelder
van het huis had hij een flesch cognac laten liggen
die was, onder dikke lagen stof en spiiinewebben,
aan zijn speurend arendsoog ontsnapt. Het was een
cognac, zooals er maar zelden ten deel valt aan
neven, die buitens erven van dranklustige ooms.
Harold had nog nooit van zijn leven zooiets geproefd.
Op den dag zijner installatie had-juffrouw Plum
ridge een lekker dinertje klaargemaakt zij had
aardappelen uit haar eigen tuin en een kip uit haar
eigen ren geofferd. Maar voor één ding had ze excuus
gevraagd
„Maar er is niks te drinken, meneer Harold," had
ze gezegd. „Zal ik Plumridge naar 't dorp sturen. 0111
een slokje bier te halen?"
„Doe maar zooals u vilt, juffrouw Plumridge,"
had Harold gezegd. E11 toen was de tuinmansvrouw
iets te binnen geschoten.
„Er is wél een kelder, meneer Harold; maar ik
denk niet, dat uw oom iets heeft laten liggen,"
Uit nieuwsgierigheid was Harold op zoek gegaan.
Vandaar de cognac.
„Haalt u toch maar wat bier ook," zei hij, triom
fantelijk terugkeerend. „Ik kan bij kip toch geen
cognac drinken?"
„Uw oom kon 't bij alles drinken," vertelde de
dame hem, maar niettemin ging zij weg, 0111 haai
man naar de herberg te sturen.
Dus nadat Harold zich verzadigd had aan kip en
rabarbertaart, en beschuitjes met kaas het was
de eerste en eenige maal, dat juffrouw Plumridge
zoo'n feestmaal aanrichtte tracteerde hij zich
zelf op een glaasje cognac. Hij bood er juffrouw
Plumridge ook een aan. Zij weigerde niet. Maar zij
kreeg nooit een tweede.
Bij het eerste slokje besefte Harold de waarde
van zijn vondst, en al was hij het tegendeel van
schriel, hij had een geweten en begreep, dat het
verkeerd zou zijn, misdadig zelfs, zulken nectar on-
gewaardeerd langs het ontaarde gehemelte eener
tuinmansvrouw te laten spoelen.
Derhalve haalde hij de flesch slechts bij feestelijke
gelegenheden te voorschijn. Hij bewaarde haar in
een buffet, secuur weggesloten; en hij vierde er de
zegepralen zijner bijen mee; tot het peil flink onder
de helft was gedaald. Toen overwoog hij ditde ge
lukkigste dag in 't leven zijner bijen zou die zijn,
waarop tante Sara overleed, want dan kregen zij
een legaat van vijfhonderd pond per jaar. ,dus
zou hij het overschotje tot viering van dien dag be
waren.
Hij wist hoegenaamd niets van zijn tante Sara.
Hij had nooit kennis met haar gemaakt, ze hadden
nooit gecorrespondeerd, op één stijf briefje van
weerskanten na. Harold had haar gecondoleerd met
den dood van zijn oom en zich bereid verklaard te
helpen, wat hij kon. Zij had hem bedankt en ver
klaard, dat zij van zoo'n klein inkomen geen reis
naar Engeland kon betalen, en dus maar bleef waar
ze was haar advocaat zou alles voor haar behan
delen.
Zoo stonden de zaken, toen Harold zijn avontuur
beleefde.
Het was een fraaie zomerdag en de bijen waren
zeer in hun schik, hoewel wat lui, gelijk Harold toe
gefelijk waarnam. De tuin stond vol gem- en kleur,
en het park, kortgeschoren door buurmans schapen,
was groen en aangenaam voor het oog.
Opeens klonk van den grooten weg het zachte ge
zoem van een auto aan; en Harold, in een ligstoel
gevljd, en peinzend over een zin in hoofdstuk negen
van zijn boek, en lichtelijk uit zijn humeur, wijl hij
dien middag met den bus naar Siltcombe moest
0111 een paar nieuwe bijen te halen, stond verbaasd
op, toen het gezoem naderkwam, en het knarsen
van banden op grint een wagen aandiende, die de
lange oprijlaan inreed.
De wagen werd zichtbaar, kwam met een groote
bocht naar de voordeur en bleef staan. Het was een
kleine wagen, lang niet nieuw, maar toch goed
een wagen, die oorspronkelijk een heele hand geld
had gekost, en tot grooten spoed in staat was.
Er zat maar één persoon in, en Harold, die er op
toeliep, ietwat duizelig van de zon (want onder 't
denken was zijn hoed afgevallen) zag met verbazing
'n visioen opdoemen, probeerend een stap of twee
te doen, met het begin van een lachje op haar lippen.
Zeer roode lippen, zag Harold. E11 hij zag ook, dat
het visioen fraai was, en jong zoo op 't oog, en ele
gant gekleed. Zij glimlachte onverliolener, toen hij
naderbij kwam, en sprak.
„Meneer Hawkins?" Haar voorname spraak was
een aangename verrassing. Er kwamen er nog meer.
„U bent toch de eigenaar?"
Harold erkende het feit.
„Wat heerlijk! Wat vreedzaam! O, dat Engelsche
buitenlevenZij keek opzij, zoodat hij de
volmaaktheid van haar profiel kon beschouwen, en
zij staarde met warmte en bewondering naar het
Engelsche buitenleven. Toen keek ze Harold weer
aan. Oók met warmte en bewondering. „Wat bent
een gelukkig mensch!" zei ze zacht.
Dat wÓ8 zoo, dacht Harold maar niet om de
reden, die zij dacht.
„U neemt me toch niet kwalijk? Ik kom hier als
wildvreemde, en ik zie dit heerlijke buiten, en ik
hoor dat 't van eenen meneer Hawkins is, en
toen. toen ben ik naar binnen gereden. Ik kón 't
niet laten, 't Was zoo'n aardige jongeman, zeiden
ze. Hij zou er niet kwaad om zijn. U bént er toch
niet kwaad om?"
Harold, hoe verbaasd ook, pleitte zichzelf vol
komen vrij van kwaadheid.
„Zou ik misschien ook even binnen mogen kijken?"
Harold kwam bij zinnen. De plichten van den
gastheer schoten in hem op, en hij verzekerde zijn
bezoekster, dat 't hem een genot zou zijn, als ze even
binnen keek. Dus gingen zij het huis in.
Ze gingen het heele huis door. Zij lichtte de hoezen
op en gluurde naar de meubels. Zij was elegant en
vol bewondering en vleiende jaloezie, en zij slaakte
kreetjes van opgetogenheid.
Zij bleek van meubels te houden. Ze had gehoord,
dat er hier kostbare oude meubels stonden, prachtige
stukken, en 't was waar! Nu zag ze 't zelf! Ontzaglijk
interessant
Dat het huis vol oude meubels stond, had Harold
wel geweten; maar dat ze waarde hadden, geld
konden opbrengen, had hij nooit vermoed. Dus keek
hij verbluft, toen de dame vroeg, of hij verkoopen
wou.
Hij wou niét verkoopen op 't moment om de
eenvoudige reden, dat het idee hem zoo overviel.
Maar hij zou er over denken. Het idee trok hem
buitensporig aan, maar dat zei hij niet. En toen trad
de dame in een bundel zonlicht, en met een zekeren
schrik ontdekte Harold toen, dat haar smeltende
oogen hard waren in de diepte, en dat het fraaie
gezicht lang niet jong was, en dat hij met zeer uit-
vorschende blikken bekeken werd.
Hij voelde er zich ongemakkelijk onder. Maar zij
stapte snel weer uit het verraderij ke licht in de
schaduw, en hij dacht, dat hij 't slachtoffer was ge
weest van zinsbegoocheling; want zij was opeens
weer smeltend en lief en bewonderenden haar stem
klonk honingzoet.
Er kwam opwinding in hem. 't Gebeurt niet iederen
dag, dat een kluizenaar bezoek krijgt van een
sprookjesprinses. Ja, ze kon de meubels krijgen -de
stukken,die ze hebben wou tenminste; en hij begon
mee te gluren onder de hoezen, benieuwd, wat ze zoo
mooi vond. Voor hém hoefde een stoel alleen maar
makkelijk te zitten, en een tafel ruim te zjjn, en een
bureau goed te sluiten.
Toen deed de dame plotseling iets, dat hem écht
opwond.