VERLOREN KUST
Gezicht van den dijk naar Lemmer op den Urker berg met kerk, begraafplaats, school, vuurtoren en museum en
rechts, aan den voet van de kaap, de plek, waar eens in zee de „ommele bommde steenzichtbaar was.
Met de sluiting en voltooiing van het dijkvak Lemmer-
Urk, welke aan de duizendjarige historie van Urk als eiland
'n einde hebben gemaakt, zijn de groote werkzaamheden
aan den dijk van den toekomstigen Noordoost-polder voor
dit jaar weer beëindigd. De nieuwe polderdijk loopt thans
van Lemmer tot Urk, 'n afstand van ruim 23 km.; voorbij
Urk volgt in zuidoostelijke richting 'n dijkstuk van ruim
6 km. Een groote verandering voltrekt zich in 't hart van
Nederland. Onder den titel „Verloren Kust" zullen wij
in een drietal artikelen een blik werpen op het oude
land, dat in den greep van het nieuwe vergaat, nu de
dijk zich heeft gesloten en 't oude leven in dien won
derlijken en ietwat geheimzinnigen uithoek der vroegere
Zuiderzee voorgoed is afgesnoerd.
oven op den Urker berg staat sinds eeni-
gen tijd een loods, die het opschrift
draagt; „Museum van Urker kleeding"
en de toevoeging: „Een attractie. In
Urker costuum op de foto." Dit Urker
museum grenst dicht, aan 't oude kerkhof met de
bezems der stormgestriemde boomen, 't oude bede
huis en den hoogen, witten vuurtoren, aan welks
voet, beneden tegen de glooiing der kaap, de golven
van het IJselmeer bij westenwind nog altijd inet
rustelooze drift breken en spoelen op het basalt.
Het museum en de plaats, welke men ervoor ge-
TJrker volk: hij visscherman op de Noordzee, de ruige
karpoes zwierig op 't linkeroorzij met de gouden
knoppen van haar hul prontig in de wangen gedrukt.
Ruim en modern is thans de entree
van het vergroote
kozen heeft, zijn teekenend voor heden
en toekomst van het eeuwenoude Urk.
Hier op den berg immers vindt men de
uitersten van het Urker bestaan. Vandaar
ging de blik wijd langs den cirkel der
zee, daar zag men in het water beneden
de geheimzinnige rafeling om den „ommele bom-
mele steen," reusachtig zwerfblok in zee, waarheen 't
Urker volksgeloof, méér dan een verzinsel voor kleine
kinderen, de herkomst der eilander baby's verwees.
Daar vindt men de kerk en de begraafplaats, waar
de oude Urker geslachten rusten, de Hakvoorts, de
Koffemans, hoog in den veiligen leemgrond, zooals
op alle eilanden op de beste plek. Daar verheft zich
groot en blank de witte vuurtoren, die sinds jaar en
dag den visscherman wenkte van een duistere,
waaierige zee naar de veiligheid van haven en huis.
Zij vormden de polen van het Urker visschers-
bestaan: de „ommele bommele", waar een Urker
jongen of meisje zoo recht uit het water het leven in
kroop en enkele tientallen meters hooger het kerkhof,
waar eenmaal hun stof bij dat der vaderen zou worden
vergaard. Daartusschen stonden vuurbaak en kerk,
licht in het duister van aardsch bestaan, op de baan
door de zee en den weg door het leven.
Zoo was het eeuwenlang geweest. Zoo leefde het
Urker volk, de tijden door, te midden der zee en van
die zee, een geheel zelfstandige gemeenschap, in haar
eenheid van religie, bedrijf en zeden onveranderd
zichzelf gebleven naar buiten en ook van binnen.
Hun wereld was het smalle eiland, slechts 80 ha.
groot, met in het uiterste zuidwesten, gekeerd in den
overheerschenden wind, de hooge leemklont, dien
wonderlijken hobbel, welke steil uit zee oprees, naar
alle zijden omringd door riffen en klippen, verrader
lijk onder de golven. Tegen dien berg het visschers-
dorp, zijn nederige huizen aan sjnalle, hellende
straatjes saamgeklonterd, zijn kerken, zijn werven en
havens vol schepen.
Zeevolk zonder weerga, geboren en getogen in den
eeuwig zilten wind, hoog om die steile rots. Urker
mannen en jonge kerels, het gemoedelijke ronde
hoedje op hun doorwaaide, doorzonde koppen of de
ruige karpoes, zwierig achteruit op het Inikeroor, de
stugge braniekuif brutaal boven donker gloeiende
oogen. Gouden knoopen onder de kin, vuisten in den
diezak der korte pofbroek met zilveren gespen, de