Hd'oTogn-,
de grond al drassig begint te worden. Dan stoppen
we eindelijk bij een oud veerhuis. Drommels, wat is
het hier in een paar dagen veranderd. Vroeger
stroomde er een rustig riviertje, maar nu staat alles
tot ver in den omtrek blank. Een eenzame boerderij
en wat knotwilgen staan midden in den waterplas.
„Late ze dóór maar 's doorkomme," zegt Papkind,
met iets als voldoening in zijn stem.
Hij heeft gelijk. Elders mag men de grenzen
geblokkeerd hebben met machtige muren van staal
en beton, Holland vond in het water een trouwen
bondgenoot, waarop onze defensie zich rustig kan
verlaten
Er komt een geagiteerd heer, met 'n kaasbolletje
op, aanrennen. „Hierheen!" roept hij ons toe.
,,'t Loopt d'r al haast overheen."
't Is waar. De noordwester heeft de watermassa's
opgezwiept en schuimende golven spatten hoog tegen
het smalle dijkje op.
Nu volgt er een uurtje van koortsachtige activi
teit. De meegebrachte zakken worden met zand
gevuld en dan vormen we lange ketens. Van hand tot-
hand gaan de zware zakken, tot ze op de dijkkruin
komen te liggen.
Tot onze knieën staan we in de bagger. Doornat
zijn we, want de regen valt nu in stroomen. Over den
spoordijk glijdt een slanke diesel. De militaire
activiteit verwekt kennelijk onrust, aan alle raampjes
verschijnen onthutste gezichten.
„Mot je die burregers benauwd sien koekeloere,"
grinnikt Overstappie. „Die hebben weer wat om ofer
te swamme fandaog. Hup, Opa, pak an dat sakkie."
Grauwe wolkenflarden jagen langs het zwerk.
Wild klotst het water tegen een tjalk. „Deo Juvante"
staat er met koperen letters op het keurig geschil
derde roefje.
Daar komt de meneer met den bolhoed weer aan.
De dijk is wel hoog genoeg, maar nu sijpelt er weer
kwelwater doorheen. Haastig sluiten we het opbor
relende water met zwaren grond af en dan volgt er
een verrassing. Want de schipper van de „Deo
Juvante" is eindelijk uit zijn behaaglijke roefje
gekomen.
„Wat doene de heere eigenlijk?" vraagt hij.
Die is goed! Net hebben we 'n stuk van ons vader
land voor overstrooming behoed, we hebben gewerkt
als paarden en nu komt daar zoo'n schipper, die
doodleuk informeert wat we doen!
„Ik weet niet, of de heere 't wete," zegt de schip,
per nu en hij trekt eens aan zijn pijp. „Maer waer
jullie zoo staene te graeve is 'n zomerdaik. De aigen-
lijke daik loopt daér!"
We kijken om. Achter ons, een eindje het land in,
verrijst een machtig dijklichaam, dat stellig in staat
is het watergeweld te keeren.
„Dit stukkie land loopt elk najaer onder," zegt
de schipper nog, terwijl hij al weer voor de helft in
z'n roef is verdwenen. „Nou, heere, veul plaizier ver
der!"
We staan even sprakeloos.
„As je me nou!" brult Overstappie en dan kijken
we allemaal waar het drukke mannetje met zijn
bolhoed is gebleven. Net zien we hem achter het
veerhuis verdwijnen. Een forsche windstoot krijgt
hem te pakken, hoog vliegt het bolhoedje over de
golven.
„Ik wou niet feel," zegt Overstappie, terwijl hij
zijn laarzen uit de modder probeert te trekken.
„Maor die frijer moste se foor de heele mobelesaosie
in de petoet douwe!"
En dan gaan we weer naar huis. Nee, een rustig
Zondagje is het ook dézen keer niet geworden!
L.
't Wordt meenens. met Jiües en Mientje. Nu signaleerde de sectie het tweetal zelfs op 'n tandem!
gijntje gehad. Dat zat zóó, je heb je schoene
op 'n paar van die kleine stange en daar doet me dat
valsche loeder opeens 'n sprongnét blijft ie met
ze nagels an me hak hange. Al die mensche an 't
gille en schreeuwe, maar ik denkas ik nou maar
naar bove ken komme, zal die vrijer wel loslate
En ik neem me daar 'n schuiver. rang, daar zit
ik tege 't staaldraad op. Nou, toen kon ik me vliegende
Hollander niet meer houwe en met een klap kom ik
naar beneje.En ik bofte ook nog, want laat ik
nou nét op die Afrikaan terecht komme. Daar had
ie niet van terug, hij lag ten minste voor Pampus
Die twee andere leeuwe knepen 'm harder dan ik,
want die zate heelemaal achterin benauwd met d'r
ooge te knippere.
Ademloos luistert de sectie toe. Drommels, dat
zijn nog eens avonturen! Zelfs Overstappie is zicht
baar geïmponeerd. Opa heeft z'n postzegels totaal
vergeten en plukt peinzend aan z'n fraaienmobilisatie-
knevel.
„Nou, daar lag ik dan, hë? Maar overend komme
kon ik niet, want me sleutelbeendere lage 'n tikkie
door mekaar en met me ribbe was d'r ook wat an de
hand. En toen werd 't oppasse, want die Afrikaan
begon weer op krachte te komme. Heel lang
zaam ging ie zich onder me fiets uitwurreme. Ik
denk: nou uitkijke! Die smakker had een paar
klauwe van geweldEn as die lui d'r eige nou
maar koest gehouwe hadde, want door al dat geblèr
werd 't beest hoe langer hoe wilder. Maar nèt, toen
ie me te graze wou neme. begonne me maats te
schiete.
„En was ie doodt"
De steilewandrijder begint vervaarlijk te snuiven.
„Neem mij nou op de hak," smaalt hij. „Weet jij
wel wat zoo'n leeuw kóst?"
En dan vernemen we, dat in die vervaarlijk knal
lende pistolen der dompteurs nog nooit een scherpe
patroon heeft gezeten. Ook dat is dus alleen maar
voor de show.
„Twee maande ben ik d'r mooi mee geweest,"
besluit Rinus z'n verhaal.
„Jou moesten die kunsten hier 's vertoonen,"
meent Friesche Jilles.
„Gewoonweg een móórdnummer voor-O. en O,"
overweegt Overstappie. „Verscheurende beeste hebbe
we bij de kompie genoeg. Daor neme we 'n stuk of
wat fan die halfwilde boere foor. Wat jij, Jilles?"
Maar Jilles is al weg, 't is eindelijk droog geworden.
HET RUSTIGE ZONDAGJEI
Appèl en middageten zijn voorbij. De oudere
lichtingen trekken zich voor 'n siësta terug en Pap
kind treft voorbereidingen tot een uitgebreid mieze-
maus-festijn. De anderen gaan een luchtje scheppen
in het dorp. 't Waait nog hard.
„Je waoit soowat fan de sokke," foetert Over
stappie, terwijl hjj tegen den wind optornt, doch
eensklaps gaat zijn mond wijd open van verbazing.
„Hoe bestaot 't?" steunt hij.
„Wel verdraaid!" zegt ook Opa. Want daar, over
den dorpsweg, nadert een tandem. Voorop zit een
soldaat heel parmantig te trappen en dat is Jilles.
En achter hem is een lieftallig meisje gezeten met 't
meest coquette hoedje op, dat de dorpsmodiste
vermocht te creëeren: Mientje uit onzen vischwinkel!
Is onze verbazing gerechtvaardigd, of niet?
„Mot je Frederik Fleweel sien sitte!" grinnikt
Overstappie, als het tweetal voorbij fietst. En Jilles
blijkt door de onverwachte ontmoeting geenszins
van zijn stuk gebracht, want hij groet ons met een
joviaal saluut. Mientje knikt ons lief toe.
„Daor snap ik gewoonweg geen fluit fan," bekent
onze facteur hartgrondig. „Die dooje fissiesfreter fan
'n Jilles! 't Is kompleet 'n don Sjan!" Maar toch is
hij niet ontevreden over zijn Frieschen kameraad,
want wie met zooveel bravour een tandem bestuurt,
zal stellig óók geen gek figuur slaan als navigator op
een huwelijksbootje.
„We salie maor 's een bioskoopie pikke," stelt
Overstappie voor, maar zoover komt het niet.
Opeens begint de bel bij onze wacht te luiden van
geweld en een trompet geeft, steeds maar door,
't signaal: „Geef acht".
„Dat beteekent alarm," herinnert Opa zich.
„Loope, jonges."
„Gaone we wéér verhuise?" vraagt Overstappie
zich af.
Als we bij ons kwartier komen is alles reeds in
opschudding. Schoppen en zandzakken worden in
de wagens geladen. Rinus moet meteen op den motor
en verdwijnt onder daverend geknal.
„Mot je Papkind sien renne!"
Onze corpulente korporaal is geweldig in de weer,
dikke druppels staan op zijn voorhoofd. „Allemaal
de laarze an," hijgt hij. „Dijkdoorbraak!"
Drommels, dat ziet er leelijk uit. Haaétig klimmen
we in onze vrachtauto's. En dan volgt er een dolle
rit. Onthutst stuiven de enkele Zondagswandelaars
opzij. De wind
ishe viger gewor -
den en opnieuw
begint het te re
genen. Hoog
spat de modder
op, als de auto-
kolonne voorbij
raast.
We komen in de
buurt van onze
inundatie, waar
Eenzame boer
derij en wat
knotwilgjes staan
midden in den
waterplas.