emuieajom ECHTE EAU DE COLOGNE 31 hierop neerLila is eindelijk in 't leven gekomen, ze is gaan meedoen. Ze maakt 'n schitterenden indruk, dat mag ik zonder valsche bescheidenheid wel zeg gen; de vrouwen uit onze familie zijn allemaal mooi, maar ik geloof niet, dat er ooit een mooier was dan Lila. En daarbij, ze is mijn erfgename" de prins schepte adem en wilde 'n zucht laten, maar hij bedwong zich. „Je be grijpt, dat haar nogal 't hof gemaakt is. Maar 't is 'n eigenaardige wereld tegenwoordig. In plaats van naar mij te komen met die huwelijksaanzoeken, zijn die jongelui dadelijk er mee naar Lila gegaan. Kun je je nu zoo'n onzin voorstellen?" Hij hield op om van de verwondering van z'n neef te genieten, maar deze scheen hoegenaamd niet verrast te zijn. „En heeft ze veel aanzoeken gehad?" „Dat zou ik denken." „Wie?" „De beste partijen van 't land, Kardos, Dakosky, Misza, Brachenko, Wolski, von Brüuer. en om te be sluiten Zicki en Karysch!" „Wie?" zei Zoltan, plotseling op schietend. „Karysch en Zicki," herhaalde de oude Karol. ,,'t. Is om te lachen, maar 't is zoo." „En verder?" hernam Madany onge duldig. „Verder? Ja, dat heeft Lila natuurlijk 't hoofd op hol gebracht. We hebben samen gepraat. Ik heb de grootste toe gevendheid en goedheid getoond. Ik vraag me nu af, of ik er wel goed aan gedaan heb. 'n Vrouw, zie je, weet niet wat ze wil. Ik had misschien zelf haar huwelijk kunnen regelen. Dan zou ze nu gelukkig geweest zijn." Zoltan dacht na. „En van al die jongens heeft er haar niet één kunnen bevallen?" „Niet één. Ik zeg je, dat ze niet weet, wat ze wil." „Ik zal eens naar haar toe gaan," zei oom Zoltan, terwijl hij opstond. „En vanavond koning Stephanus, met z'n tweeën, hè!" „Ha!" Dat was 't eenige, wat Lila zei, toen ze de eenigszins gezette figuur van Zoltan Madany in de deuropening zag verschijnen. En met 'n sprong lag ze in z'n armen. „M'n klein meisje," zei hij, heelemaal ontroerd, en hij streelde haar over haar wangen. Ze lichtte haar hoofd op. „Ik wist wel, dat u komen zou." „Ja natuurlijk. Je roept me immers. Maar, m'n klein ding, wat is er gaande?" Ze keek hem recht in z'n oogen. „Hebt u m'n brief niet ontvangen?" „Welken brief?" ,,'n Brief, waarin ikhaar stem stokte „waarin ik u dingen schreef. „Ik heb sinds lang geen brief meer ontvangen, kindje. Je telegram is me nagestuurd naar Londen en ik heb 'n uur daarna den trein genomen." „Ik dank u." Ze legde haar wang tegen z'n ruwe reis jas. -„Ik ben blij, o, ik ben zoo blij, dat u hier bent!" Ze liet hem naast haar plaats nemen op 'n pracht van 'n canapé Louis XV, die toebehoord had aan Marie Antoi nette, in den tijd, toen ze nog maar 'n jong aartshertoginnetje was. „Lila," zei hij met vaste stem, „waar om ben je wanhopig? Dat moet. ik Weten." 'n Golf bloed kleurde opeens haar helder gelaat volrood en vloeide toen dadelijk weer weg, zoodat ze veel blee- ker zag dan tevoren. In haar donkere oogen lag 'n koortsachtige glans, maar ze keken rustig oom Zoltan aan. „Ik houd van iemand, die van iets schandelijks beschuldigd wordt," zei ze moedig. Hij zei niets. Misschien had hij 'n der gelijke verklaring verwacht. Na 'n oogenblik stilte vroeg hij eenvoudig; „Wie is 't?" Lila verbleekte nog meer, maar wend de haar oogen niet af. „U kent hem niet. De secretaris van grootvader." Ze zweeg. Zoltan had zich omgekeerd. Hij floot zachtjes tusschen zijn tanden en deed 'n paar stappen in de witte kamer. Zij wachtte af. Hijgend. „Ik wil hem kennen," verklaarde hij eindelijk. „Dat zal niet moeilijk zijn," zei ze vurig, „en ik ben zeker, dat hij u zal bevallen." Hij kwam naar haar toe, nam haar kin vast en beschouwde haar langen tijd, heel ernstig. „Je bent gemakkelijk te bedriegen, kindje." Lila bloosde hevig en stond op 't punt te gaan schreien. „Hij heeft me niet bedrogen, ik zweer u, dat 't 'n eerlijke man is. Hij is veel edeler van aard dan alle anderen, die ik ken. En hij heeft me niet 't hof gemaakt, nooit, zooiets moet u zich niet voorstel len. Ik heb hem zelf gezegd, dat ik van hem hield; hij, hij wilde weggaan. -Ze hield hijgend op. Zoltan keek haar nog steeds aan. „Ze zeggen, dat hij uw edelsteenen gestolen heeft," ging ze voort, „ik weet heel goed, dat 't niet waar is. Groot vader is hard voor hem geweest; juf frouw Rosa is wantrouwig en al die politiemannen zitten achter hem als 'n troep jachthonden en hij staat heele maal alleen. O, oom, ik mag hem niet eens zien en ik ben zoo ongelukkig. Er trok 'n diepe rimpel over Zoltan's voorhoofd, maar hij zei nog steeds niets. „Toen ik u schreef, had men nog niet gesproken van die gekke, ongeloofelijke dingen.'n diefstal! Zoudt u dan ooit gelooven, dat ik 'n diefstal begaan zou hebben? En met hem is 't precies 't zelfde, 't is onmogelijk. In uw brief schreef ik alleen maar, dat ik van hem hield en u me moest komen helpen." „Jehelpen, kindje? Om wat te doen?" „Om hem te doen toestemmen met mij te trouwen." „En als hij je nu eens niet waardig was?" vroeg hij. „Dat kan niet „Maar als 't nu eens zoo was?" zei hij nog eens. Ze keek hem aan met oogen vol tra nen. „Dan zou ik heel ongelukkig zijn, ik.ik. o, waarom wilt u me niet gelooven? Ik zweer u, dat hij niet gesto len heeft!" Hij wiegde haar stil tegen z'n schouder. „Ik geloof 't,- kindje, ik geloof 't. Maar je moet wijs zijn, zie je; laat den ouden oom Zoltan maar eens werken en denk maar, dat hij doet wat 't beste is. Dat is moeilijk, 't geluk, kindje, moeilijk om 't te vinden en moeilijk om 't te bewaren. Héb maar vertrouwen in me én vertel me alles wat er ge beurd is. 't Is noodig, dat ik 't weet, om te zien wat er gedaan moet worden, en om te kunnen doen wat 't beste is, kindje, wat 't beste is. Lila schreide nog. Maar 't schreien deed haar nü zoo goéd. XXIV. „Om kort te gaan," zei Zoltan Madany, „ze hebben Danischeff schrif telijk bij u verdacht gemaakt, u vindt hem' verdacht, maar u hebt geen enkel bewijs." VERVOLG OP BLADZIJDE 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 31