>or straten van louter hooibergen.
De 92-jarige Louwe Botter, een der laatste, nog
levende Schokkers, die zijn levensavond doorbrengt
in het gasthuis aan den Kamperburgwal, draagt
nog de oude Schokker dracht.
de schuit, Jas Diender, zelf van Schokker afkomst,
woont nog in de historische Schokkersbuurt, waar
de huisjes staan, die na de ontruiming van het eiland
in 1859 hier uit het materiaal der gesloopte Schokker
woningen werden gebouwd.
In Kampen leven niet alleen de kinderen en klein
kinderen der voor tachtig jaar verbannen eilanders,
maar ook nog enkelen, de allerlaatsten, die nog op
Schokland werden geboren. Eén van hen is de
92-jarige Louwe Botter in het gasthuis aan den
Kamperburgwal. Hij is zijn leven lang de Schokker-
dracht trouw gebleven. Ook wordt hem nog steeds
door het rijk een wekelijksche uitkeering betaald,
het zoogenaamde „Schokkergeld", waarop al dege
nen, die op Schokland geboren werden, als schade
vergoeding en steun tot hun dood recht hebben.
Voor wie dezen hoek der Zuiderzee goed hie't
gekend, is wel het wonderlijkste, dat zich straks bij
de inpoldering voltrekt, het feit, dat Kraggenburg,
de lichtopstand met woning en vluchthaven aan den
mond van het Zwolsche Diep, midden in het land
komt te liggen. De verhalen over de eenzaamheid der
lichtwachters, die hier ooit op dezen verlaten post
hebben gewoond, zijn thans reeds legendarisch.
Men moet ooit een stormnacht hebben doorgemaakt,
gevlucht in het haventje van Kraggenburg, om iets
te begrijpen van wat deze menschen hebben door
leefd, winter en zomer, seizoen na seizoen, de jaren
door, in ononderbroken contact met de ongebrei
delde kracht der elementen, nachten vol fel rumoer,
van wind en branding, dreigend gerucht van kruiend
ijs, zoo goed als de klare zomeravonden met gloren-
den sterrenhemel.
Trouwens, ook de wijziging, die zich voltrekt bij de
Voorst, is reeds zeer ingrijpend. Thans liggen er al
de bouwput voor het gemaal en de aansluitende
kaden, waardoor de situatie ter plaatse onherken
baar is geworden en men kan zich nauwelijks meer
voorstellen, hoe hier van de kruin de blik kon gaan
naar alle kanten over dien hoek van de Zuiderzee
met zijn vertrouwde attributen, welke in weinig
tijds historie zullen zijn. Met de in en uitvarende
Vollenhover visschers, die dicht langs de Voorst
hun koers namen, het silhouet van Schokland: van
Emmeloord over het boomenkluftje van Ens naar
den zuidelijken vuurtoren, Kraggenburg en bij hel
der zicht zelfs Urk, aan den horizon achter Schok
land nog juist waarneembaar. Dit alles, land en
water, heeft bijna zijn tijd gehad. Maar na de inpol
dering zal de Voorst haar karakter van kaap in zee
geheel verloren hebben, al blijft er water aan haar
voet, de toegang tot den boezem langs Vollenhove en
Blokzijl.
Het lot van de Voorst deelt ook Vollenhove,
vooruitgeschoven diluviaal bolwerk, voorwaart.»
Om hooi en biezen draait van ouds 't
leven in het stedeke Genemuiden, dicht
bij de Overijselsche kust, aan het
Het stille plaatsje Kutnre,
in den uitersten noordwest
hoek van Overijsel, waar
Kuinder en Linde te zamen
vloeien, door 't wijde buiten
land naar zee.
binnenschepen, welke de eigen geel-blauw-wit-
zwarte vlag voerde, haar door prins Maurits ver
leend. Blokzijl is een Hollandsche vesting en heeft,
hier in het Overijselsche, ook nog een specifiek
IJollandsch karakter behouden. Het beleefde zijn
grooten, historischen dag op 23 Augustus van het
rampjaar 1672, toen er de victorie begon, die, minder
vermaard dan de Alkmaarder, toch zeker van niet
geringer beteekenis was. Ons land werd besprongen
door Frankrijk, Engeland, Munster en Keulen, de
vijand stond in het hart onzer gewesten en het was
te Blokzijl dat de krijgskans keerde, toen er de
burgerij onder de leuze: „Mannen, laten wij ons nu
courageus toonen" de Munstersehè bezetting verjoeg.
Thans is Blokzijl een heel mooi, Hollandsch-proper
stadje, waar men een speld kan hooren vallen. Het
ligt zich zoo stil en vreedzaam te spiegelen om de
groote havenkolk, herinnering aan voorbije dagen,
dat er van Kerstmis tot Vrouwendag de matten-
schippers zij aan zij van kade tot kade lagen gemeerd.
Het hoogwaterkanon aan de haven heeft sinds de
afsluiting der Zuiderzee geen taak meer te vervullen,
zoo min als zijn confraters te Blankenham, halver
wege den dijk naar Kuinre, die vroeger, als het
springtij doorzette, de bewoners van het lage land
met hun dreunende stem waarschuwden voor het
dreigend gevaar.
En eindelijk is het wijde buitenland
van het al even stille Kuinre, welk
plaatsje nochtans met alle kracht aan
de vergetelheid tracht te ontkomen,
verloren kust. De mond van de Linde,
die hier „samenvloeit" met de Kuin
der of Tjonger, en het haventje zijn al
verzand, de scheepvaart is stopgezet.
In de ontzagwekkende ruimte, die
het naar alle zijden omringt, wacht
Kuinre de toekomst af. Brengt deze
het heil van het land in plaats van
de oude zee?
FRED THOMAS
Hoogwaterkanonnen op den zeedijk te Blankenham, welke
taak met de afsluiting der Zuiderzee beëindigd is.
binnenhaven, de oude slotgracht der middeleeuwsche
sterkte van Utrechts bisschoppen, eindigend in een scha
duwrijk werfje, de sombere, vijftiende-eeuwsche bovenkerk,
welker zware, hechtgeplante muren, pal aan zee, zoolang
het ongebroken geweld van den storm hebben weerstaan,
het oude stadhuis, met zijn zuilen, de zware, norsche
klokketoren, dat alles schept een sfeer, die uitzonderlijk
mag heeten. En de nog altijd groote vloot van Schokker
schuiten, die zoowel de diepe, bochtige watersleuf als het
breede, moderne havenbassin bevolkt, vormt er het levend
element, brengend dag aan dag bedrijf aan de kade, den
afslag, op de werf, in de smokende rookerijen.
Daar aan den Vollenhover buitenkant is het heet toe
gegaan in lang teruggeweken dagen. Hier hadden de bis
schoppen van Utrecht hun meest vooruitgeschoven post
in den strijd met de Friezen en meermalen is deze
vesting bedreigd en belaagd geworden. Onder Karei V werd
Vollenhove de residentie der stadhouders van de noorde
lijke gewesten, van wie Schenk vaa Toutenburg de be
kendste was. En in later
jaren waren het de have
zaten, die Vollenhove zijn
luister gaven. Maar de aan
zienlijke families, die er huis
den, zijn bijna alle verdwe
nen. Slechts de havezate
„Oldruitenborgh" bestaat
nog.
Hetzelfde geldt voor Blok
zijl, de oude forteresse, het
eens zoo roemrucht stedeke
met een groote vloot van
springend uit het lage, in eeuwen van strijd
met het water teruggeweken kustland rond
om. Het stadje duikt weg in hooggaand ge
boomte, waar alleen 't geestig torentje boven
uit gluurt. Zij heeft allure, de oude stad der
havezaten, het ernstig gebaar van een veste,
welker bewogen historie vei in het verleden
terugreikt, maar ook dat eigenaardig vrij en
franke, aan oude havenplaatsen eigen, die
leefden van den adem der wereldzee, spoe
lend tot langs hun kaden en loswal.
Hoe ongunstig wellicht de levenskansen
van een stadje als Vollenhove ooit zijn ge
weest, het lag aan de open zee, het had een
haven en het had schepen en zoo kon 't niet
vergaan. Tweemaal per etmaal joeg de wereld
zee frisch levensbloed in haar aderen en de
wierig-zilte geuren, die straten en huizen door
trokken, duldden geen mufheid en geen be
derf. Vollenhove leefde aan en van de zee, het
zond zijn groote visschersvloot, waarop hon
derden handen werk vonden, naar buiten, en
in zijn ruime havens was altoos bedrijvigheid
en vertier.
Het mooist is Vollenhove dan ook aan den
buitenkant. Nergens wellicht is het havenfront
zoo interessant als hier. De diep verzonken