T zeeziekte was vergeten. Die beroepsijver toch, hè! Mij liet die mijn, en alle andere bloembollen er bij, voor- loopig nog koud. Wat een branie, zult u denken, of misschien wel: wat een opschepperDe oplossing is veel eenvoudiger Zeeziekte! Het was kwart over vier n.m., toen die mijn werd gezien op pl.m. 53 gr. N.B, en ongeveer 10 mijl ten noorden van het lichtschip „Haaks", dat wil zeggen, waar dit lichtschip voor den oorlog placht te liggen. Verder heb ik in mijn notities alleen maar staan: 19 uur avondeten, en zelfs staat er ook nog, wat het was, zuurkool met karbonade. Want nu ga ik een pluim geven aan het meest importante personage aan boord: onzen kok! En wat voor een kok. Nu ik achter mijn schrijfbureau zit en alle leed geleden is, herdenk ik hem in dankbaarheid, dubbel plechtiglijk. Dit laatste, omdat ik hem dien eersten dag stierlijk heb verfoeid, en wederom iheusch, lezer, dit zal de laatste keer zijn, dat ik hier op terugkom, ik beloof het): zeeziekte! Hebt u wel eens etenslucht geroken, zoo vlak bij uw kooi, terwijl u een koninkrijk zou geven voor 'n stukje vasten wal, al was het maar een bloempotje vol! Dan behoef ik u niets meer te vertellen. Maar het was ook hier evenals overal: morgen zou het beter gaan, en is het ook gegaan, opperbest zelfs. In het volgende nummer zullen wij u gaarne onze wederwaardigheden uitvoerig verhalen, maar vooral willen wij u vertellen van het harde, maar eerlijke, mogelijk ruwe, maar prachtige werk van deze stoere, Hollandsche visscherlieden, van dat ras. dat door de eeuwen heen den naam van ons kleine landje overal heeft doen klinken en met ontzag heeft doen uit spreken. NOORDZEE WAAROP GEVAARLIJKE GEBIEDEN ZUN AANGEGEVEN AGedeelte van het oude mijnenveld, uit den. vorigen wereldoorlog, waar nog vrij geregeld mijnen door de sleepnetten uit de modder worden opgevischt. B. Plaats, waar de loggers gedurende den vorigen oorlog steeds een eigenaardig geluid hoorden, zonder dat dit ooit werd verklaard. C. Volgens Engelsche opgave strekt het Duitsche mijnenveld zich uit tot 3 gr. O.L. I). Volgens Engelsche opgave ligt hier een Duitsch mijnenveld. E. Trawler „Bergen'" meldde hier om 3 uur 25, Woensdagmiddag 21 November een mijn. De eerste trek! Met spanning is dit moment tegemoet gezien. Wat zal de eerste trek opleverent Hiervan hangt veel af; „Holen" commandeert de schipperDe volle kuil bewijst, dat we goed liggen". ik zou haast gezegd heb ben „dek" heen en weer, maar dat is natuurlijk een te weidsche benaming voor het 'n lialven meter breede gangboord, tusschen ver schansing en viscliruim- luiken. Wij zouden echter spoedig bemerken, dat een landrot nu eenmaal aan boord va n een schip is, om zich duizend en één maal te vergissen. Want al had den wij den wind achter (schipper Blok zou zeggen „Kerel, dat is toch geen taal, dat heet voor den windmaar goed, hij vaart en ik fiets, that's the dif ference), dus al voeren wij voor den wind, dit nam niet weg, dat ons ranke huikje spoedig op elegante wijze begon te heupwiegen en soms zelfs rossiuantnei- gingen vertoonde, zoodat wij u voor den rest van dezen eersten dag zeker wel een andere bezigheid mogen aanraden, dan een getrou welijke boekstaving te lezen van de door ons bedreven feiten van dien bewusten dag. Het was geen kattenziekte, geen hondenziekte, geen besmet telijke ziekte, maar. de allernaarste kwaal, die een gezond mensch maar kan overkomen. Weet u het nu? We varen N.N.W., met een 11 mijlsvaart, en wij zijn juist een beetje gewend geraakt aan het onzekere gevoel, nu en dan een gat in de lucht trappen, in plaats van een normaal dek onder de voeten te voelen, als de uitkijk meldt: „Mijn vooruit, bakboord En u had den fotograaf eens moeten zienAlle het dus ook Kobus, die reeds, voor de pieren van IJmuiden goed en wel achter ons waren, het schoone lied aanhief: „En azze me loope op een mijn, Zelle me laatste woorde steeds zijn: Jenevertjejenevertje!" gedenkwaardige woorden, overgebleven uil den wereldoorlog van 1914-'1S. 's Ochtends had het weer steeds gedreigd, en deze dreiging was spoedig werkelijkheid geworden: hef tige regenvlagen maakten liet verblijf op de kade tot een zeer onaangename bezigheid, en wie. er niets te maken had, was dan ook zoo wijs geweest thuis te blijven. Dit was nu niet zoo'n heel prettig begin, doch zie, tegen het uur van vertrek werd hier en daar een stukje blauw zichtbaar en liet het zonnetje zelfs, na verloop van eenigen tijd, ons, landrotten, hopen, dat het „niet zoo'n vaart zou loopen". Toen we dus los waren van de sleepboot, die ons gedraaid had, banjerden wij vol branie over het, ja, Een wonderlijke verschijningechtpaar spreeuw aan boord van een trawler invollezee. Doodelijk vermoeid zijn zij op het dek neergestreken en zoeken een warm plaatsje op. Ondanks al onze pogingen om ze in het leven te houden, moesten de arme dieren van uit putting omkomen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 4