OVERSTAPPIE gaat een prijsvraag maken! 22 "tyROTGAHj De donkere dagen voor Kerstmis stemmen ons wat somber. Doch gaandeweg verbetert de stemming weer en nu is de beele sectie vol ijver bezig met het samenstellen van een geweldige prijsvraag Tja," zegt Overstappie en hij schudt mistroostig zijn hoofd. „Hoefeel meters kuch souwe we nog motte slikke, eer we afswaoie?" Daar komt geen antwoord op. Want wie kan ook maar hij benadering opgeven, hoe lang de mobili satie nog duren zal? In 1914, toen het bloedig geweld over Europa losbarstte, sprak men van een campagne, die hoogstens een paar maanden zou duren. En toch werd het een oorlog van vier jaar. De ouderen onder ons, gemobiliseerden, hebben als kind dien benauwden tijd beleefd. Nu we te velde staan, maken we ons niet de minste illusies; ook deze krijg kan jaren duren. „Weet je wat het is," zegt Opa, onze nestor van lichting 1924, met een poging tot vroolijkheid. „De eerste vier jaar van zoo'n mobilisatie is niks. Maar dan, zie je, dan begint het allemachies taai te worde!" Maar niemand lacht. Nee, we hebben er vandaag écht geen zin in. Zelfs Overstappie, de man die overal raad op weet en wiens goede humeur bij ons spreek woordelijk is geworden, kan, wat je noemt „z'n draai niet vinden". 't Is Zaterdagmiddag. Vanmorgen hebben we gepoetst en inspectie gemaakt en nu is de sergeant majoor juist klaar met het uitbetalen van de soldij. De week zit er weer op, behalve dan voor de mannen van de wacht, die bij hun kacheltje doezelig het uur van aflossing verbeiden. En dan is er nog een, wiens dienst nu pas begint: de nieuwe sergeant van de week, die om twaalf uur de paperassen van zijn voorganger heeft overgenomen en thans ijverig in de weer is met zijn corvée-rooster. De avond valt al vroeg. Het wordt donker in het wintersche bosch achter ons kwartier. Een eenzame schildwacht loopt er te ijsberen, af en toe stampt hij de kou uit zijn voeten. Hij kijkt eens omhoog. Zou 't droog blijven? Maar de schildwacht heeft geen geluk. Er begint een zeurig motregentje te vallen. De kale stammen druipen en eentonig tikken de druppels op de ver dorde varens. De schildwacht zet zijn kraag op en kijkt bezorgd naar z'n „spuit". Dat wordt weer poetsen vanavond „Nou in Mokum!" zegt Overstappie hartgrondig en dan weten we opeens wat er vandaag bij ons aan de hand is: we hebben heimwee! „De Coolsingel. zegt Opa, die een geheide Rotterdammer is. En hij begint enthousiast uit te weiden over de vele mooie winkels en de gezellige drukte in zijn vaderstad. In gewone tijden zouden deze chauvinistische uitlatingen een storm van protesten uitlokken bij de Amsterdammers en Hage naars van onze sectie. Doch thans blijft alle ruzie achterwege. Een veeg teeken! „Verleje jaor om deze tijd begon ik soo langsao- merhand me Kerstboom op te tuige," begint Over stappie. „Eerst wouwe we d'r niet an, maor me kleine meid had in de stad al die boome met kaorsies gesien. Nou, je snapt, toen moeste wij ook soo'n lichiesboom hebbe. En ik op me frije middag naor de Kerstboomemarkt bij de Munt. 'n Knaop van geweld heb ik uitgezocht. En al ben ik nou bij de trem, met dat boompie mocht ik niet op 't foorbalkon. Trouwens, hij kon d'r niet eens in, soo'n kanjer was het. En ik maor tippele met dat fracliie op me nek, af en toe sting ik kompleet te hijge. En koud dat 't was, je froor gewoon fan de sokke. Nou, ik woon heelemaol in West en toen ik soowat bij de Kinker- brug was, dacht ik: ik swiep 'm over de reeling, want ik kom d'r nooit mee thuis. As lood woog die boomMinstens vijf pond ben ik afgefalle onderweg. Maor toen ik bij ons de trap opstrompelde, had ik toch niks geen spijt fan me reisie. Want toen had je me dochter moete sien kijke! Soo as dat kind genote heb Er wordt eens instemmend gebromd. Wat Over stappie daar vertelt, hebben we allemaal wel eens beleefd in de donkere dagen voor Kerstmis, die nu in onze herinnering zoo zeldzaam licht lijken. „Verlede jaar," peinst Opa hardop. „Toen hebben we bij de piano gezongenStille nacht, heilige nacht. Drie van die peuters heb ik thuis en die zinge as lijsters." „Daar heb ik 'n plaat van op me grammefoon," vertelt korporaal Papkind. „Met échte Kerstklokke d'r in." „Vorig jaar," begint nu ook onze motorordonnans Rinus, „toen heb ik voor m'n jongens 'n heele spoor baan gebouwd. Met lampies en 'n echte tunnel, man. Je snapt, Sinterklaas was pas geweest en d'r was nog niks stuk." „En pa heb seeker de heele dag met 't lokomotiefje legge spele," veronderstelt Overstappie, die blijkbaar een goeden kijk op vaders heeft. En zoo verdiepen we ons in herinneringen aan het vorige Kerstfeest. In ons afgelegen kwartier gaan onze gedachten uit naar allen, die we thuis achter lieten. Lang, heel lang geleden lijkt het, dat we de kaarsjes aan den Kerstboom zagen branden, „En wat heb Jilles op die kouwe Kerstdaoge uit gespookt?" Ja, wat zal onze Jilles uit Tietjerksteradeel nu ge daan hebben! Als rechtgeaard Fries is hij die beide dagen, nagenoeg zonder onderbreking, op het ijs geweest, „Jou moete goed begriepe, bij mien huus leit 'n sloot. Achter de kachel kan 'k mien skaatse onder- binde. En overigens geeft Jilles als zijn meening te kennen, dat het, wat hem betreft, dit jaar gerust weer zoo'n koude Kerstmis worden mag. Hij is op alles voorbereid en tot aller verbazing haalt de brave Fries uit zijn koffertje 'n paar echte doorloopers voor den dag! In de donkere dagen voor Kerstmis valt de avond al vroeg. Eenzaam staat de schildwacht in het. wintersche wond achter ons kwartier. Waar zijn z'n gedachten? Natuurlijk thuis, waar vrouw en kinderen al vol ongeduld naar de volgende verlofdagen uitzien.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 22