maken de eerste opnamen met onze electrische Photoflux-lampen. De mannen schrikken even. Jan de.Zwart of Zwartjan, zooals liij in de wandeling heet, laat er even zijn werk voor in den steek. „Da komt zeker in de bioscoop, ké?" We laten Zwartjan in dien waan, daar 'n volledige uitleg te veel tijd zou vergen. Maar we beloven hem een plaatje. Ofschoon wij ons er op hadden voorbereid, op 58 gr. N .Bte zullen komen, bij de Yikingbank, waar de gewone vischplaats is van de „Haarlem", vindt de schipper, mede door de prachtige vangst, dat wij het hier nog maar eens even moeten aanzien. En dit wijs beleid werd beloond. De trek, die werd binnengehaald, bestond uit. honderdzeventig manden haring! Een dergelijke vangst komt 's nachts zelden voor. Deze nacht levert wel zeer gunstige resultaten op. Wij zijn nu ook benieuwd naar den eersten trek overdag. Maar dat. zal nog even duren. Want het blijkt, dat het net door de zware trekken nog al wat heeft geleden. Het moet eerst geboet (hersteld) worden. Wij zijn nu op de Oostbank aangeland en de volgende trek levert tweehonderdenvijf manden op 'n Record voor den nacht. De visch wordt reeds druk gesorteerd. Want begrij pelijkerwijze wordt er met de haring nog menig ander visclije opgehaald. Eenige flinke kabeljauwen be vinden zich o.a. in den kuil. Het is een zielig gezicht, om zoo'n kabeljauw te zien, midden tusschen zijn allerkostelijkst voedsel, den bek nog vol haring, zich wanend in den rijksten brijberg, doch ten offer geval len aan zijn vraatzucht. De duizenden haringen hebben hem verstikt. „Hé, daar heb je een zeekat." Wat nu weer? Het ziet er nogal griezelig uit. „Een inktvisch," verduidelijkt de schipper. Dien hadden wij ons nu heusch anders voorgesteld. En inderdaad, als het beest zoo ligt uitgestrekt op het luik, doet het met zijn ronde lijf en staart wel even aan een kat denken. Zoowaar, beginnen zich op het lichaam hier en daar donkere plekken af te teekenen, waaraan het zijn naam heeft te danken; het is alsof groote inkt moppen op het beest zijn gestort. De hoeveelheid haring wordt in manden uitgedrukt. Een mand weegt ongeveer 35 kg. De luchtacrobaat onder de vogels: een luchtaanval van een Jan van Gent. Wee het looxe vischje, dat hij zich tot prooi heeft verkozen. Met een razende snelheid stort de Jan van Gent zich van groote hoogte in het water, pooten naar achteren, vleugels langs het lichaam gestrekt. Gedurende een middernaehtelijken trek de strop wordt van den kuil gehaald en de haring wordt gestort. de bewegingen van de andere trawlers. Zoo hooren wij, dat Freek, de Belg, naar Londen is geweest, en zijn lading daar heeft aangebracht. Op zichzelf is dit een waagstuk, waaruit blijkt, dat hij niet alleen een grooten mond heeft Parmantig klinkt zijn stem uit den luidspreker: „We wiere ontvangen als koaninge, zunne...." We hooren ook, dat de „Eveline" vijfhonderd manden schelvisch heeft te rapporteeren aan de reederij. Een enorme vangst. Maar zij zit blijkbaar veel noordelijker, bij de Vikingbank. En daar schijnt het op het oogenblik „Rus sisch biljart" te zijn (zeer ruw weer). Het is nu diep in den nacht en de vangst is nog steeds druk aan den gang. Het is een lawaai van schreeuwende mannenstemmen, van grapjesmakende matrozen, een ge stamp van zwaar gelaarsde voeten, waardoorheen de winch nu en dan zijn overheerschend geluid doet hooren. We

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 38