u wf h FUT J n 1 mm S 919* J& m pw 'Hfl H SB S ES 9~ Hl 9 Wt IH; 9 H BB a H H P M •ii A.#" M mf A M r a 4 wc r Tn dit nummer vangen wij aan met de publicatie van een romantisch verhaal uit het midden der vorige eeuw. Deze roman speelt gedeeltelijk aan het hof van keizer Napoleon II en in de Haagsche society- kringen uit dien tijd en zal onze lezers, om zijn ongewoon gegeven en spannende verwikkelingen, ongetwijfeld van het begin tot het eind blijven boeien. De naam TV* illern va n Waesberghe is het pseudoniem, van een Nederlandsch auteur, die zich reeds op velerlei gebied een uitstekende reputatie verworven heeft. EERSTE DEEL DE JONGELING EN HET MEISJE De lieeren van Heusden waren steeds en in alle opzichten vare snijboonen geweest. Zoowel in de politiek en den handel als wanneer ze 's konings wapenrok droegen. Hoe dat kwam? Wel, het zat hen misschien in het bloed. Want feit is, dat in het geslacht der Van Heusdens voortdurend vreemd bloed werd aange voerd. Daar had je bijvoorbeeld baron Willem van Heus den, die indertijd trouwde met de Engelsehe juffrouw Sarah Howlake. (Engelseh was toen zeer in de mode: ook de prins was met een Engelsehe getrouwd). De prins stierf en in Holland lieerschte het stad- houderlooze tijdperk. Beter gezegd: in Holland lieerschte Johan de Wit. Willem van Heusden zat toen niet zijn Engelsehe gade op kasteel de Heusekom in den Gelderschen Achterhoek en bemoeide zich met niemand. Hij had een zoon, Alexander geheeten. Deze Alexander groeide op tot een onstuimigen bengel, die slechts dacht aan jagen, paardrijden en de lieve dochtertjes van de pachters van zijn vader. Maar toen in 1672 de nieuwe prins van Oranje de teugels van 't bewind gegrepen liad en slaags raakte met de Fran sehen, sloot Alexander zich bij hem aan en vocht, dat het een lieve lust was. Hij bracht het tot kolonel van een regiment ruiters en volgde later den koning- stadhouder naar Engeland. De Geldersche baron trouwde daar met de eenige dochter van sir Isaac Russell, een man, die met den handel op Indie tonnen gouds had verdiend. Aldus kwamen de in Indië verworven schatten in het bezit der Van Heusdens. Men zou zeggen, dat de nakomelingen van den dapperen kolonel niet Verstandiger konden doen dan rustig op kasteel de Heusekom te blijven zitten en zich te wijden aan de jacht, de eenige bezigheid, die toen voor een rijk edelman betamelijk was. Doch een kleinzoon van Alexander van Heusden (die eveneens Alexander heette) dacht er anders over. Men had hem op het voorvaderlijk kasteel volge propt met deftige manieren en Fransche verzen; nauwelijks twintig jaar later gaf hij er den brui van. Hij ontvluchtte het veilige maar door-en-door saaie ouderlijk huis, reed naar Amsterdam, verkocht zijn paard en liet zich als matroos aanmonsteren op een oostinjevaarder. Kan het doller? De jeugdige Alexander kwam in Indië, zag en overwon. Waarom zou de Oost-Indische Compagnie hier alleen alle rijkdommen weghalen? Alexander wilde ook een „moot van de taart" hebben. Hij kreeg zijn moot. De dolle, adellijke avonturier werd een bezadigd, nuchter rekenend koopmanin twintig jaar tijds bracht hij het tot gouverneur-generaal van Oost Indië. Toen hij, oud en stram geworden, zich terugtrok op de Heusekom, was het fortuin der famiiie verdubbeld. Deze Alexander was slechts een schakel in de keten dei- Van Heusdensche traditie. Hij deed precies wat zijn vader, grootvader en overgrootvader hadden gedaan; zijn zoon, kleinzoon en achterkleinzoon volgden hem na. In hun jeugd leidden ze het leven tje van vroolijken Frans, doch kwamen ze in de DOOR WILLEM VAN WAESBERGHE „jaren der bestemming" zooals men het in den Achterhoek noemt dan werden ze ernstige mannen die. het leven flink aanpakten. De achttiende eeuw had afgedaan, Holland was Holland niet meer, maar een Fransche provincie. Op liet kasteel in den Geldersehen Achterhoek woonde een Pieter Engelbert van Heusden, die in 1810 getrouwd was en - o, uitzondering! zelfs de eerste jaren van zijn huwelijk een vroolijk leventje bleef leiden. Hij had een lieve, mooje vrouw en vond het heerlijk, met haar te dansen. Hij was nog zoo jong: pas zevenentwintig jaar! En zijn vrouw was niet minder levenslustig dan hij. Er waren in den omtrek vele deftige heeren. die afkeurend het hoofd schudden. Ze beweerden, dat in zulke benarde tijden een Geldersch edelman minder aan pret maken moest denken. Pieter Engel- bert, wien dit ter oore kwam, haalde lachend de schouders op. „Liefste," zei hij tegen zijn vrouw, „zoolang we jong zijn, willen we vroolijk dansen, nietwaar?" Maar toen enkele jaren later, bij Quatre Bras en Waterloo, bitter-ernstig gedanst moest worden, ontbrak Pieter Engelbert evenmin. Hij sprong mee in de eerste rijen. En hoe! Dit huppelen kostte hem het rechterbeen, dat finaal kapot werd geschoten door een soldaat van Napoleon. Het gebeurde op Zondag 18 Juni 1815, bij een aanval van maarschalk Ney. 's morgens om elf uur. Een heelmeester was niet zoo gauw bij de hand. Wel stormden over het slag veld tienduizenden soldaten, die niet erg precies op de gewonden letten. Pieter Engelbert van Heusden kreeg tot zonsondergang tijd om na te denken over zijn menschelijke zwakheden en tekortkomingen. Toen gaf hij zijn vroolijke maar overigens recht vaardige ziel terug aan zijn Schepper. Ongeveer op hetzelfde moment dat barones van Heusden haar man verloor hetgeen ze nog niet wist kreeg ze een zoon, hetgeen ze'wél wist. Het vaderloos geboren kind werd op z'n tijd gedoopt in de kerk van Doetinchem en Willem Everhout George geheeten. Hij had twee zusjes, waarvan een op jeugdigen leeftijd aan de kinderziekte stierf en de andere door Gods hulp en die eener oppassende moeder behouden bleef. Wijl echter in het geslacht der Van Heusdens de meisjes nauwelijks meetelden, zullen we ons hier hoofdzakelijk bezighouden met den zoon van den held van Waterloo. Willem Everhout George groeide voorspoedig op en voelde op negentienjarigen leeftijd plotseling het bloed der Van Heusdens in zijn aderen bruisen. Helaas: in Holland was het toen voor een man als Van Heusden een saaie tijd. Als baron of jonker kon je. niet meer aanmonsteren op een oostinjevaarder; de reeders en gezagvoerders namen liever een wegge- loopen tuchthuisboef dan een adellijk man die avonturen zoekt. In Den Haag regeerde een koning met een aantal beëedigde ministers, zoodat van revo luties of dergelijke grapjes evenmin sprake kon zijn. En te vechten viel er ook niets; de Tiendaagsche Ruzie zooals de veldtocht in België genoemd werd was te gauw afgeloopen om er behoorlijk je hart aan op te halen. De nieuwe jonker de Willem Everhout George die in 1815 geboren werdkon dus nergens anders dan in Den Haag een uitlaatklep vinden voor zijn al te onstuimig gemoed. Hij reisde naar Den Haag en trok er zijn wilde haren uit. Hij deed het zelfs zoo luidruchtig, dat men het in den Gelderschen Achterhoek hoorde. Zonder nu in détails te treden, kan hier medegedeeld worden, dat in heel Gelderland niet één deftige moeder van huwbare dochters jonker Willem Everhout George als schoonzoon wilde hebben. (Dat was dom van ze. Want uit de geschiedenis van het geslacht der Van Heusdens hadden ze kunnen ervaren, dat de jonkers in hun jeugd wel dol en onstuimig, maar op lateren leeftijd en als baron rustige, respectabele mannen waren). Met bezorgde moeders valt echter niet te praten en dus moest Willem Everhout George een levensgezellin zoeken in een streek, waar zijn avon turen minder bekend waren. Veel tijd om te zoeken kreeg hij niet. Want zijn moeder volgde in 1835 den held, die haar twintig jaar eerder en bij Waterloo vooraf was gegaan. Willem Everhout George regeerde nu als baron op de Heusekom. En een baron met een kasteel maar zonder vrouw is een onding. Dus trouwde hij met de dochter van een hoog rechterlijk ambtenaar uit Coblenz. Ze was een eenvoudige, rustige vrouw. Een jaar na de bruiloft schonk ze haar echtgenoot een zoon en stierf in het kraambed. Precies vijfentwintig jaar later schreef de baron aan zijn zoon den volgenden brief: „Zoon, Dit is mijn laatste waarschuwing. Drie jaar geleden heb ik toegestemd in je verzoek om naar Parijs te gaan en rechten te studeeren. Ik weet heel goed, dat een jongmensch van deftige huize ook in het buitenland zijn naam en stand moet ophouden. Maar jij maakt het al te dol. Door een goede relatie aan ons gezantschap in Parijs word ik voortdurend op de hoogte gehouden van je doen en laten. In plaats van te studeeren, denk je slechts aan pret maken, spelen en drinken. Ik wil nog niet eens reppen van je amoureuze avonturen, waarover men zelfs hier schande spreekt. Maar nu moet het eindelijk uit wezen. Ik beveel je, dadelijk terug te komen naar Holland. Je kunt dan kiezen tussclien een betrek king in staatsdienst of een employement bij de Coezewine Culture Maatschappij, waarvan ik president-commissaris ben. Je kunt ook weigeren en zult dan alle gevolgen van dien ondervinden. Het is je namelijk bekend, dat in ons geslacht alleen de titel erfelijk is. Keizer Karol, die ons geslacht in den adelstand verhief, schonk het familiehoofd het heel bijzon dere privilegie om naar eigen goeddunken te handelen met alle familiegoederen. Van dit privi legie is tot heden nooit gebruik gemaakt. Gehoor zaam jij echter niet aan mijn bevel, dan zal ik er wél gebruik van maken, dat wil zeggen: het ge- heele bezit der Van Heusdens, namelijk: kas teel, familie-kapitaal, landerijen, bosschen, jacht- gronden en heerlijke rechten gaat dan na mijn dood over op verre familieleden. Ik wil al je avonturen vergeten, maar op voorwaarde, dat je je leven betert. Opdat je goed zult beseffen, dat dit mijn laatste waarschuwing is, heb ik besloten om van stond af aan je maandelijksche toelage in te houden tot ik je persoonlijk gesproken heb. En prent dit goed in je gedachteneen gehoor zaam zoon kan van mij alles gedaan krijgen; een rebel krijgt niets. Je vader, Willem baron van Heusden." Alexander van Heusden, die een appartement in een deftig huis aan de Chaussee d'Antin in Parijs bewoonde, smeet den brief van zijn vader op tafel. „Carseboom!" brulde hij, „Carseboom. waar zit je?" Hendrik Carseboom, de Hollandsche huisknecht, die indertijd bij den jonker dienst had genomen toen deze naar Parijs trok, kwam de slaapkamer binnen. „Hier ben ik, jonker; wat is er van uw dienst?" „Carseboom, vader roept me terug naar Holland." „Naar Holland, jonker? Wat moeten we daar doen?" Het leek den huisknecht onaannemelijk, dat men nog ergens anders kon leven dan in Parijs; het vroo lijke, brillante Parijs van keizer Napoleon en keizerin Eugenie; Parijs, waar de jonker iederen dag nieuwe vrienden en vriendinnen hadParijs met zijn schittering van juweelen en schoone vrouwen; Parijs met zijn overvloed van licht en bloemen en prachtige café's. En nu zouden ze al die heerlijkheid moeten verlaten om terug te keeren naar het kille, saaie Holland? Hij, Hendrik Carseboom, kende de Heusekom niet. Maar de jonker had er dikwijls van verteld en dus kon hij zich voorstellen, hoe stil het op zoo'n Geldersch kasteel moest zijn. En daarheen moesten ze nu terug? Ongeloofelijk! „Jonker, wat moeten we in Holland doen?"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 22