m
„Vraag dat aan mijn vader!" riep Alexander
woedend. „Misschien moeten we asperges planten of
leelijke gezichten trekken tegen de hoeren die hun
pacht niet kunnen betalen. Vader wil dat ik in staats
dienst gaIn staatsdienst, ha, ha, haMisschien
moet" ik naar Den Haag om op een der ministeries
in vergeelde papieren te snuffelen. Ik mag ook een
baan aannemen bij de Coezewinesche! Terwijl
vader toch beter dan iemand anders weet, dat de
zaken op Suriname hondsmiserabel gaan! Maar,
Carseboom, één ding zeg ik je: ik laa-t me niet op
sluiten op het kasteel en evenmin op het kantoor
van de Coezewinesche!"
Carseboom was het roerend met zijn jongen meester
eens. Hij wist weliswaar niet, wat de Coezewinesche
was en de historische gebeurtenis welke in dat jaar
1863 - op Suriname plaats greep, ontging hem
eveneens, maar net als de jonker verlangde hij
slechts, in Parijs te mogen blijven. En waar gelijk
heid van stemming heerseht, hoeft men geen woorden
te verspillen. Carseboom zweeg dus en keek den
jonker aan.
Alexander Everhout van Heusden was toen vijf
entwintig jaar en een jongmensch van herculischen
lichaamsbouw. Om zijn lange, gespierde beenen span
de zich een nauw sluitende pantalon van licht
grijs laken. Hij droeg een hemd van het fijnste batist,
met gesteven manchetten van dezelfde stof. Boven
den kraag van dit hemd stond een hoofd, dat fier
in den nek werd gedragen. Een donkerbruine sik
„imperiale" noemde men in dien tijd zoo'n gelaatstooi
naar Fransch model deelde een krachtige kin in
twee gelijke helften. Een fraaie knevel met naald
scherpe punten prijkte onder den licht gebogen neus.
Een paar bruine oogen, die meestal rustig blikten,
doch bij tijd en wijle woedend konden, schitteren,
verrieden een heftig maar ook vastberaden karak
ter. Ten slotte: een weelde van donkerbruin hoofd
haar gaf dit gelaat van een jeugdig Geldersch edel
man een typisch zuidelijk karakter.
Alexander Everhout van Heusden was indertijd
naar Parijs getrokken om zijn studies in de rechten
te voltooien. Vader had er geen bezwaar tegen.
Vader wist maar al te goed, dat de Van Heusdens
pas flinke kerels worden wanneer ze hun wilde
haren kwijt zijn. Er waren echter twee oorzaken, die
den jonker het studeeren deden vergeten. Ten eerste:
de ruime toelage van thuis. De oude baron, die
wenschte, dat zijn zoon ook in het buitenland „naam
en stand zou ophouden", stuurde hem vierhonderd
gulden per maand, hetgeen in dien tijd weinig minder
dan een prinselijk inkomen was. Is het dan wonder,
dat een jongmensch met het temperament der Van
Heusdens, geboren en getogen in den rustigen
Geldersehen Achterhoek en plotseling overgeplaatst
in het schitterende Parijs, zijn studies vergeet?
Er was nog een andere, diepere oorzaak: die der
natuur. Alexander verschilde in geen enkel opzicht
van een zijner voorouders, die pas verstandige man
nen werden wanneer hun naar onstuimige beweging
en daden dorstende jeugdige energie op een of
andere wijze bevredigd was. Alleen maar:
deze jongste telg uit het geslacht der Van
Heusdens deed het een beetje kostbaarder
dan al zijn voorouders. Want aangezien in
Parijs geen andere emoties te vinden waren,
zocht hij vertier in het elegante leven van
dien tijd. Hij leerde schermen als de beste
Fransche of Italiaansche houwdegen en reed
paard op 'n manier, die hem menigen bëwon-
derenden blik uit een paar mooie vrouwen-
oogen bezorgde. En, beschikkend over een
ruime beurs, werd hij als vanzelf gedreven
naar en opgenomen in de wereld waar men
zich nooit verveelt.
Dat een dergelijk leven geld kost, veel
geld zelfs, valt te begrijpen. Dat daarby
schulden gemaakt worden, is zoo gewoon,
dat het nauwelijks vermeld hoeft te worden.
En tot op den dag dat Alexander van
Heusden dien gedenkwaardigen brief uit
Holland ontving, waren de schulden steeds
betaald geworden door den baron.
„Carseboom," herhaalde het jongmensch
opstandig, „ik doe het niet; ik laat me niet
commandeerenEn nu zullen we eens zien.
wie de sterkste is: vader of ik!"
De huisknecht knikte voldaan en hielp zijn
meester bij diens toilet.
„Carseboom," vroeg Alexander van Heus
den. terwijl hij een breede, zwart zijden das
om zijn geweldigen vadermoorder strikte, „heb je
vanmorgen den bouquet rozen bezorgd bij made
moiselle Lucienne?"
„Jawel, jonker," antwoordde Carseboom. „En de
bloemist heeft me ook de rekening meegegeven."
„De rekening? Hoeveel is het?"
„Veertig francs, jonker."
„Veertig francs? Voor één bouquet rozen?"
„O, nee, jonker. Er stond nog een bedrag voor de
lelies die ik verleden week in de kleedkamer van de
keizerlijke opera moest brengen...."
„Weet ik," viel Alexander hem ongeduldig in de
rede. „Die lelies waren bestemd voor mademoiselle
Jeanette.een allerliefst meisje en ze heeft een
prachtige stem."
„En nog mooiere oogen, jonker," lachte Carse
boom. „Ze gaf me twee francs fooi; dat is naar ons
geld precies een gulden."
„Goed, goed, Carseboom. Maar een bouquet rozen
en een tuil lelieskost dat bij elkaar veertig
francs?"
„Jonker, er stond nog achtentwintig francs van
de vorige maandrekening.de jonker was toen
getuige bij het huwelijk van kapitein Drouot. ik
moest toen bloemen brengen aan de bruid en aan de
bruidsmeisjes en
„Goed, goed." Alexander zocht in zijn zakken en
gaf den huisknecht twee goudstukken. „Hier,
Carseboom: betaal die schuld."
„Dank u, jonker. En mag ik den jonker nog even
er aan herinnerenhjj haalde een zakboekje te
voorschijn en bladerde even, „er moet nog tachtig
francs betaald worden aan Pidorre, den wijnhande
laar in de Rue des Ecurieshet is voor de twintig
flesschen bourgogne, die de jonker vorige maand
verloren heeft aan luitenant Raymonds van de kuras
siers. En de bediende van juwelier Lewis was al
een paar keer hier met een rekening van zestig
francs, die.
„Lewis," mompelde Alexander. „Ja, de zestig
francs zijn voor een gouden broche, die ik cadeau
heb gegeven aanh'm, h'mdrommels,
Carseboom, dat is een hoop schulden! Moet er nog
meer betaald worden?"
„De kleermaker krijgt nog tachtig francs, jonker.
En madame Dorand, die altijd uw mooie hemden
maakt, heeft ook nog dertig francs te goed. Ja, en
dan zullen we einde der week de driemaandelijksche
huur moeten betalen; alles en alles bij elkaar komen
we met zeshonderd francs best uit."
Alexander van Heusden, die juist een prachtig
gebloemd, satijnen vest had aangetrokken, stond
roerloos. Zeshonderd francs! Waar moest hij het
geld vandaan halen? Vader stuurde hem anders
vierhonderd gulden per maand, dat wil zeggen:
achthonderd francs. En had hij eens een extra-
toelage noodig, dan had vader nooit geweigerd.
Hoe zou het verder gaan! Hij keek naar den op
tafel liggenden brief. „Opdat je goed zult beseffen,
dit mijn laatste waarschuwing is, heb ik besloten
van stond af aan je maandelijksche toelage in te
houden tot ik je persoonlijk gesproken heb." Dit was
de voor aatste zin van den brief uit Gelderland. En
niemand beter dan Alexander van Heusden wist, dat
een V an Heusden onder alle omstandigheden woord
houdt. Het stond dus als een paal boven water, dat
vader hem voorloopig geen geld zou sturen.
Een razende woede sprong hem naar de keel.
Geld! 'ferwille van een paar lompige lapjes van hon
derd gulden zou hij moeten gehoorzamen als een
kleine jongenTerwijl de oude heer geld in overvloed
had! Was het geen schandaal?
Ja, verschrikkelijk was het! Maar ook onverander
lijk. Zonder geld kon hij niets beginnen. O, hij zou
best als sjouwerman willen werken, maar niet in
Parijs, waar zooveel deftige vrienden hem kenden.
Wat dan Terug naar Holland Maar de Heusekom,
waar je je dood verveelde! Naar het dorp Den Haag,
waar het nog droefgeestiger was dan op een Parijsch
kerkhof in den regen? De heerlijke gouden vrijheid
opgeven omwille van een paar geldstukken? Het
bruisende leven van Parijs verkwanselen voor onder
dak en kleeding? Droomen van schoonheid verkoopen
voor het slijk der aarde?
O, ja: de gouden vrijheid der jeugd en de schitte
ring der wereldstad en de droomen van schoonheid
zijn prachtige dingen, maar zonder dat kan een
mensch tóch leven. Zonder geld echter, zonder het
geminachte „slijk der aarde", kan niemand leven.
Toen Alexander van Heusden deze waarheid had
ingezien, greep hij in machtelooze woede een pen
en schreef het volgende:
„Mijnheer en Vader,
Ik voeg me naar uwe bevelen; zoodra mijn
zaken hier geregeld zijn, kom ik naar Holland.
Ik meen echter, dat uw bevel minder streng had
kunnen wezen."
Uw gehoorzame zoon en dienaar,
Alexander van Heusden."
„Carseboom, breng dezen brief naar de post!"
Hij trok zijn getailleerde en tot de knieën reikende
jas aan, zette eeu glanzenden hoogen hoed op, schoof
zijn wandelstok met zilveren knop onder den arm en
verliet, op en top een dandy, de woning aan de Chaus-
see d Antin. Hij had een uitnoodiging gekregen om
mee naar Engliien te rijden in de kales van baron
Haussmann. Keizerin Eugenie en haar hofdames
zouden vandaag de wedrennen in Enghien bijwonen.
En hij, Alexander van Heusden, wilde zich nog
eenmaal verlustigen in de schittering van het Fransch
hof.
Het duurde ruim een week eer iemand gevonden
was die een behoorlijken prijs wilde betalen voor de
beide rijpaarden. Alexander maakte geen haast.
Het geld, dat de twee rijpaarden opbrachten, was net
genoeg om de ergste schulden te voldoen. Vervol
gens moest afscheid genomen worden van een
Vervolg op bladz. 29
Het hoogtepunt van zijn Kerstfeest.