liet blijvend geluk der volkeren. „Nooit meer oorlog," spraken diploma ten om een groote groene tafel heen, en zij zonnen op maatregelen, om verder gewapend geschil te voorkomen. „Nooit meer oorlog," riepen boek en blad, tooneel en film. De moeders leerden haar kinderen afschuw van die menschonteereude massawreedheid, er werden bonden gesticht, betoogingen gehouden De wereld had geleden en gegruwd, maar leefde mi op in hoopal bleef er zorg en kwam er crisis, oorlog kwam er niet meer! Alle volkeren verheerlijkten en zochten den vrede! Wel kwam er hier een kinkje in den kabel en ginds„expedities", revolutie, gewapende bezetting uit voorzorg. we hielden ons haal vast. we waren er toch nog niét heelemaa.1, maar. de goede wil bestond nog. éénmaal en andermaal en ten derden male werd de angst, die toch weer rees, door troostende feiten genezen.... De naastenliefde maande en hoopte. 't Zou te erg zijn. 't Kon niet En kijk nu eens! Kerstmis 1939. Wég duurzame vrede, blijvend geluk der volkeren! Weer bonzen er kanonnen, knetteren er granaten, vluchten links en rechts de ellendigen. Weer zinken en branden de schepen, verdrinken de vrouwen en kinderen, worden in de loopgraven de baarden lang, weer spelen de jongens soldaatje. Volkeren zijn elkaar naar denhals gevlogen, en ze laten niet los, zeggen ze, eer de wordt aan den rand van dieper afgronden. Er storten er neer de martelaren maar die overblijven klim men verder en blijven klim men, tot zij de hoogvlakte Kerstgang in oorlogstijd in het donkere Parijs! (Teékening van Barcet). Deze illustratie bewijst, dat de humor ook in oorlogstijd niet zwijgt.' ])e soldaten in de loopgraven weten nog eelt vonkje van hoop en Kerstvreugde in hun harten te vindenen zij blazen het met al hun krachten leven in Zij spelen en zingen en denken aan thuisDuit- sche prentbriefkaart uit den wereldoorlog.) Eêns zal de vrede het laatste stuk geschut vernagelen (Zwitsersche prentbriefkaart uit den wereldoorlog). hereiken, waar zuivere lucht waait en de zon schijnt, ook in den winter! Is het niet waar? Durft de geest der duisternis op te kijken en zijn leugen vol te houden? Och, ja, hij wel. Maar wij ande ren, durven we mee glorieeren en roet in 't eten gooien, uit respect voor de dreigende oogen en de vernielzieke handen der hel? Dan knijpen we als zieken onze oogen dicht voor het licht. Dan zien we niet, hoe sterk December 1939 verschilt van December 1914. Tóén waren de volkeren zin gend ten strijde getrokken, om eikaars hart te raken nü grepen ze met opeengebeten tanden het geweer, en zuchtten „Vooruit dan maar, het moet!" Is dat hetzelfde? Tóén galmden haat en smaad even hard als de kanonnen, en was de strijdkreet: „Dood den wolf!" Nu vinden stemmen van haat slechts binnen nauwe muren weerklank, en roepen de mannen met stokken en zeisen: „We zullen den wolf wel temmen!" Is dat hetzelfde? Tóén vocht de helft der Europeesche volkeren, nü houden zich de meeste naties, en verreweg de meeste, afzijdig. Tóén was na enkele weken oorlog de vernie ling. de moordpartij op vollen gang; nu schroomt men, draalt men, probeert men 't. nog zus of zoo te redden. is dat hetzelfde? Wie het beweert, heeft een ander nummer glazen in zijn bril noodig. En vooral: hij moet loeren, met ruimeren blik groot,er veld te over zien. Niet voor één boomstam te blijven staan, en dan te klagen of te triomfeeren„Er zitten barst jes in!" Niet te denken, dat hij doodgaat, omdat hij kiespijn heeft.. Geen conclusies te trekken uit de beschouwing van o zoo'n klein stukje tijd, maar heel de historie te overzien. Wat zijn vijf entwintig jaren méér, in den tijd, dan een niet-terug-te-vinden drupje in een vollen emmer? In alle eeuwen werd er oorlog gevoeld, en het gebeurt ook nu. Dus.... komt de duur zame vrede, het, gezonde wonen op de hoog vlakte nooit. Wat, is dat vooreen rare dus? Zóó een: „Ik ben verleden week achttien maal gevallen en vandaag val ik weer," zegt de kleu ter, „dus ik leer nooit op mijn beenen staan!" We hoopten, toen de Volkenbond begon te wer ken, dat er nooit meer oorlog zou komen. We dachten, na die bloeding van den vorigen keer, dat de volkeren voortaan wel wijzer zouden zijn. En nu ligt de Volkenbond lam, en de volkeren gooien wéér met bommen. Dus worden we nooit wijzer. Nóg zoo'n prachtige dus. Zeg eens op, redeneerder van den kouden grond: is het vóór de twintigste eeuw ooit voorgekomen, dat een wereldorganisatie van regeeringen werken ging, om den heer Mars naar de maan te bannen? Dat zoo'n poging (wat er ook aan haperde) ondernomen werd, is- dat, bij de eeuwen van Alexander den Grooten en Dsjingis-Khan vergeleken, vooruitgang of niet? Waarom zou die vooruitgang, die gang, dan plotseling worden afgebroken? Zóó'n werk: de krachten te neutraliseeren, die ten oorlog drijven, is niet in een vloek en een zucht ver richt. Dat gaat met vallen en opstaan, met misluk ken en nóg eens probeeren tot 't er is. Tot we er zijn, De wereld, de beschaving, de vredeswil groeien. Lijden aan groeistuipjes. Hebben er al vele achter den rug. Doorstaan er nu wéér een. Dat doet het feit van den groei niet te niet. Eén groeistuipje moet het laatste zijn. De doktere werken verder. De dokters zijn allen, in wier hart de Kerstwil onsterfelijk leeft. Zij redden de wereld. Zij verstaan ook nu de Kerst boodschap. Al waren het de klokken uit den laatsten toren, die zij hoorden luiden, zij dankten, hooger den aether in dan kanongebulder stijgen kan: Vrede op aarde den menschen van goeden wil!" Slechts de booze dient te wanhopen. W. GEVERT. Weldra moge, uit den soldatenhelm op het bloedig veld, de palmtak des vredes opschieten (Italiaansche prent briefkaart uit den wereldoorlog).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 4