HÉT PAARDENMIDDEL Dr. a. j. cronin -X- 12 Menigmaal, als Finlay behoefte had aan lichaamsbeweging, nadat hij den heelen dag in de sjees had rondgereden, maakte hij 's avonds een wandeling naar Lea Brae. Toentertijd waren de rijkgeworden burgers nog niet begonnen, den top te bespikkelen met bouw doosachtige villa's, en gold het algemeen als een heerlijke wandeling, van Levenford langs de zachte helling naar boven te klimmen, en dan steil west waarts af te dalen naar de Firtli. Op den top genoot men een prachtig uitzicht. Op een stillen zomeravond, met de dalende zon achter de. heuvels van Ardfillan, het wijde water van de golf beneden, en den ijlen rook van een stoomschip nevelend aan den verren horizon, vergat de mensch daar in ontroering al zijn zorgen. Maar Finlay's genot werd bedorven door San» Forrest met zijn zieken wagentje. Sarn placht boven te komen met een rood gezicht, bol van 't. vet, als een lord achterover liggend in de kussens, met dien stakker Peter Lennie achter zich, hijgend het wagentje voortduwend. Als zij boven waren, en Peter op adem probeerde te komen en het zweet van zijn voorhoofd veegde, liet Sam met majestueus gebaar het nikkelen stuur - stangetje los, haalde een stuk pruimtabak uit zijn zak, nam er een fikschen hap van, begon te kauwen als een zware os, en keek plechtstatig, niet naar het panorama, maar naar de steile helling onder zijn voeten, alsof hij wou zeggen: „Ziet, mijne vrien den! Dit is de plek, waar de ramp zich heeft afgespeeld!" Het was al vijf lange jaren geleden. Toen was Peter Lennie een kwieke jongeman van zevenendertig, een zeer bescheiden en gedienstig mensch, eigenaar van het winkeltje-van-alles in College Street, dat hij, met een zekeren stoutmoedi- gen schroom, Lennie's Warenhuis had gedoopt. In romans wordt gewoonlijk beweerd, dat kleine makke mannetjes forsche bazige vrouwen hebben, maar in werkelijkheid is dat zelden het geval. Retta Lennie was ten minste even klein en tenger en be scheiden als haar man. Bijgevolg werden zij in zaken niet zelden „in de luren gelegd". Maar desondanks ging 't hun aardig goed de toekomst liet ziek gunstig aanzien, en zij woonden prettig, met hun twee kinderen, in een half landhuisje den kant op van Barloan. een deftige ijk. waarheen de eerzucht der winkeliers in Leven ford reikhalst. Nu scholen er in Peter Lennie, het nederige, ijverige mannetje achter een toonbank, hunkeringen naar avontuur, die men niet in hem vermoeden zou. Het kwam voor, dat hij 's Zondagsmorgens, peinzend in bed liggend, met gefronste wenkbrauwen opkeek naar het plafond en dan plotseling verklaarde, terwijl Retta hem bewonderend aankeek „Indië!" (Een anderen keer was het: China.) „Daar zouden we ooit eens een kijkje moeten nemen!" Misschien was het die romantische durf, die hem bracht tot aankoop van een tandemwant al beleef de toen de mode der tweepersoons-rijwielen een glorietijd, in andere opzichten zou Peter nooit tot zulke onberaden stappen zijn overgegaan. Maar hij kocht inderdaad een tandem, een glin sterend vervoermiddel, dat een lieele hand goed geld kostte, en dat, uit het krat verlost zijnde, Retta noopte tot den ongeloovigen uitroep: ,,0, Peter!" „Nu kunnen we er op uit trekken," zei hij. zich inspannend, om zijn stem gewoon te laten klinken. „Van alles zien. Op ons dooie gemak!" Maar zoo doodgemakkelijk bleek het toch niet te zijn. Ten eerste rees de moeilijkheid betreffende Retta's sportkleeding. Zij was een ingetogen vrouw tje, zoozeer, dat Peter een week lang stevig moest redeneeren en betoogen, alvorens hij er zijn vrouw toe kon krijgen, op klaarlichten dag buiten te komen in het modieuze kleedingstuk, dat zij niet zedig genoeg vondeen fietsbroek. Zelf droeg Peter een sportjasje, waarvan hij de ceintuur nonchalant los kon laten hangen, zoodat hij er ontzettend echt uitzag, al liep hij nog maar met de fiets aan zijn hand. En toen zij beiden in gepaste kleedij staken, begonnen Peter en Retta met het rijwiel te oefenen. Tegen donker, in de stille lanen om Barloan heen. door trachtten zij hun instrument meester te worden, en op een zeer vermakelijke manier vielen zij er menig maal af. Ja, 't was grappig! Retta zag er extra-lief uit met haar wijde fietspantalonPeter vond 't een prettige taak haar op te rapen, als zij sierlijk, met roode wangen en gichelend, in het stof terneer lag. Het was, of zij den tijd van hun jonge liefde opnieuw beleefden. En toen zij eindelijk, alle wetten der zwaartekracht trotseerend, zonder een enkele tuimeling of weifeling,om Barloan Toll heen draai den, waren zij 't: er over eens, dat hun beider leven nog nooit zoo fleurig was geweest- Met veelzeggend gebaar haalde Peter een pas gekochte wandelkaart te voorschijn: den volgenden Zondag, kondigde hij aan, zouden ze hun eersten echten rit ondernemen. Die Zondag begon met een heerlijken ochtendde lucht was helder en de wegen waren droog. Zij ver trokken, Peter onversaagd over het voorste stuur gebogen, Retta moedig en stevig meetrappend op liet achterzadel. Zij voelden, hoe zij door bewonde rende en zelfs-naijverige blikken werden nagestaard, toen zij voortrolden door de High Street. Tingeling, ting-ting deed hun belletje. Een grootsch moment. Tingeling ting-ting! Zij zwenkten naar links -voorzichtig, Retta, voorzichtig! de brug op; zij paktefl dapper de stijging tegen den Knoxhill aan, en gleden over den top van de Lea Brae. Al sneller en sneller daalden zij de Lea Brae af. De wind floot langs hen heen. Nooit had een mensch zoo kunnen vliegen Het was heerlijk, het was verrukkelijk, maar, o hemeltje, wat ging 't hard! Veel, veel harder, dan een van beiden voorzien had. Na een moment van opgetogenheid werd Retta bleek. „Remmen, Peter, remmen!" kreet zij. Zenuwachtig sloeg hij de remmen aan, de tandem schokte, en Retta schoot bijna over zijn hoofd heen. Toen verloor hij totaal zijn positieven; hij liet de remmen schieten en probeerde zijn voeten uit de veeren van de pedalen te krijgen Het rijwiel schoof niet meer slippend zijwaarts, maar vloog met gevierden teugel den heuvel af, als een dolle pijl uit een boog. Aan den voet van de steilte bevond zich Sam For rest. Sam was op de Lea Shore wezen kijken, of er niets uit zee aandreef; dit was één der twee geregelde bezigheden van Sam; de andere was, met grooten ijver zijn schouders te houden onder den hoeksteen van De Kroon. Men hoefde niet-bang te zijn. dat De Kroon ooit ten val zou komenhet gebeurde maar zelden, dat hij er zich van verwijderde. Sam was namelijk om 't nu maar zonder beeld spraak te zeggen een groote dikke luiwammes, een nathals, een deugniet. Hij had een vrouw, die veel waschte, en een huis vol lawaaierige kinderen, die 't zich nooit deden. Met een opmerkzaam en tegelijk peinzend gezicht zag Sam het rijwiel aankomen. Het naderde zoo snel, dat hij zich heel even afvroeg, of zijn oogen wel in orde waren. Sam had den Zater dagavond, een zwareh avond, achter den rug: zijn brein was er nog lichtelijk beneveld van. De tandem suisde voort, lager en lager.. Met een gezicht, versteend van schrik, deed Peter een laatste poging om de machine onder zijn beheer te krijgen De fiets botste tegen het trottoir, vloog dwars den weg over en schoot pardoes tegen Sam aan. Aangezien Sam zich had omgekeerd ten einde te vluchten, raakte het rijwiel hem precies aan den achterkant. Er volgde een wanhopig gebrul van Sam, een luid gekletter, vanwege de verspreiding der rijwielonderdeelen, en daarna een lange stilte. Toen rezen Retta en Peter op uit de greppel naast den wég. Zij keken elkaar ongeloovig aan, als wilden zij zeggen: Het kdn niet; 't is niet waar, dat we nog leven Half versuft stond Peter tegen Retta te grijnzen, en Retta, die een gevoel had of ze flauw viel, lachte slapjes terug. Maar plotseling kwamen zij tot bezin ning! Hoe was 't met Samf Ach, de arme Sam lag kreunend in het stof. Zij snelden naar hem heen. „Heb je je bezeerd?" riep Peter. „Ik ben dood!" klaagde hij. „Jullie hebben me vermoord, bloeddorstige woestelingen!" Ontzettende stilte, met jammerkreten van Sam, Zenuwachtig probeerde Peter, het slachtoffer, dat tweemaal zoo zwaar was als hij, op de been te helpen. „Laat los! Laat me los!" brulde Sam. „Je scheurt me aan stukken!" Retta werd zoo wit als ze nog nooit geweest was. „Sta nu op, Sam, toe," smeekte ze. Zij kende hem heel goed ze had hem nog pas de vorige week crediet geweigerd. Maar Sam wou niet opstaan. De zwakste poging om hem op te hijschen berokkende hem stuiptrek kingen van pijn zijn dikke zware beenen leken evenmin in staat hem te dragen, als wanneer zij van slap deeg waren geweest. Retta en Peter waren ten einde raad; reeds zagen zij Sam neerliggen als een verminkt lijk, en zichzelf met bleeke gelaten in een beklaagdenbank, terwijl de rechter gestreng het zwarte mutsje opzette. Maar gelukkig, er kwam hulp: daar naderde het - autootje van Raffertv. Rafferty, in boter en eieren voor hem was de Zondag, na de vroegmis, precies als iedere andere dag was naar Ardfillan geweest, om eieren op te. halen. Met zijn hulp nu werd Sam op het vracht autootje geladen, tusschen de eieren, en naar zijn woning in de Vennel gereden. Een aantal eieren liet er het leven bij, maar dat vonden Peter en-Retta niet erg; die betaalden zij wel, verklaarden zij met nadruk en ijver. Ja, ja, ze zouden betalenniets kwam er op aan, als Sam maar veilig thuis werd bezorgd. Eindelijk was Sam thuis, en lag hij in bed, om stuwd door zijn nieuwsgierig kroost, en getroost door de schrille weeklachten van zijn vrouw. „De dokter!" huilde ze. „De dokter moet komen!" „Ja, ja," stotterde Peter. „Ik zal den dokter halen." Waar hadden zijn hersens gezeten? Natuurlijk de dokter moest komen! Hij holde de vuile stoep af en vloog als een wervel wind naar den dokter, die 't dichtste bij woonde. Dr. Snoddy was toentertijd nog niet met de rijke mevrouw Innes getrouwd en ook nog niet naar den gezonden Knoxhill verhuisd. Nog woonde hij, verre van deftig, in de High Street, vlak bij de Vennel. En het was Snoddy, die Sam kwam bezoeken. Sam lag op zijn rug met zijn mond open en zijn oogen dicht. Geen martelaar leed meer dan Sam te doorstaan kreeg tijdens liet onderzoek van den dokter. Hij kreunde en gilde, dat er een heele volksoploop voor de deur ontstond. Men meende, dat hij zijn vrouw weer eens afroste, maar toen de waarheid bekend werd, kende het medelijden met Sam geen grenzen. Al begreep de dokter er niet veel van, hij raakte toch onder den indruk. Gebroken was er niets, inwendige kwetsuren kon hij niet vinden, maar er scheen toch wél iets te zijn, want de patiënt had blijkbaar ontzettend veel pijn. Snoddy was een klein, saai, pralerig mannetje, met een ontzaglijk gevoel van eigen waardigheid; en eindelijk deed hij, met groot vertoon van geleerdheid, de sombere uitspraak ,,'t Zit in zijn ruggegraat!" Met een hol gesteun galmde Sam de woorden na. En er huiverde schrik door Peter's merg. „U begrijpt wel, dat we alle verantwoording op ons nemen," fluisterde hij. ,,'t Was onze schuld. Hij moet alles hebben, wat hij noodig heeft. Niets is te goed voor hem. Niets!" Dit was het begin. De invalide moest eten hebben, degelijk versterkend voedsel. Er werd voor gezorgd. Iets opwekkends Peter haalde den besten cognac.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 12