III8 V -MiSr i wbh?- 1 13 Ken goed bed Retta bet. een bed bezorgen. Hand doeken, linnengoed, pannen, puddingen, thee, nacht hemden, suiker, het werd een gestadige stroom naar het huis van den lijder. Vervolgens tabak om zijn afgepijnde zenuwen te kalmeeren. En wat geld ook want vrouw Forrest kon Sam niet. alleen laten, en dus haar waschhuizen niet waarnemen. „Breng dat even bij Sam," werd het dagelijksch wachtwoord. Snoddv kwam natuurbjk zoo regelmatig als de klok. En eindelijk kwam de dag, dat hij Peter opzij nam, en het heillooze woord verlamming uitsprak. Sam had er het leven afgebracht, maar hij zou nooit meer kunnen loopen. „Nooit meer loopen!" stamelde Peter. „Ik begrijp liet niet!" Snoddy lachte zijn pralerige lachje. „U moet maar eens kijken, als hij probeert zijn beenen te verzetten, de stakker dan begrijpt u 't wél." Het was voor Peter en Retta een verbijsterende slag. Zij praatten er over tot diep in den nacht nog eens en dan nóg eens van voren af aan. Maar er was niets aan te verhelpen. Retta huilde een beetje, en het scheelde niet veel, of Peter huilde ook, maar zij moesten de dingen nemen, zooals ze waren. Zij hadden 't op hun ge weten, dus zij alleen moesten de rekening betalen; en trouwens, Sam, de stakker, Sam was er veel erger aan toe dan zij. Er werd een ziekenwagentje gekocht Peter transpireerde, toen hij den prijs hoorde en Sam en zijn wagentje kregen hun plaats in de Leven- fordsche. samenleving. Op vlak terrein kon zijn oudste zoon, oud veertien jaar, hem zonder moeite voortduwen. „Naar den winkel" werd 'n geliefd en gewoon uitstapje van Sam. Dan bleef hij buiten zitten, zich koesterend in het zonnetje, en stuurde zijn zoon naar binnen om tabak te halen, of een pastei, of gedroogde pruimen, een zijner liefste versnaperingen. Nu was er geen kwestie meer van, dat hem crediet werd geweigerd: Sam kon op crediet koopen wat hij wou. en kreeg alle weken nog geld toe van Peter. De tijd ging om, waarin het ziekenwagentje een nieuwtje was. Levenford wende er aan. Kr sloeg bijna niemand acht op, dat Peter en Retta hun knusse huisje aan den kant van Barloan ver lieten, en boven den winkel gingen wonen; dat hun dochtertje geen muziekles meer nam, en hun zoon de studie opgaf, om hij Gillespie op 't kantoor wat te gaan verdienen. Dat er grijsheid sloop in Peter's haar, en een groef van zorg in Retta's voorhoofd, wekte heel weinig opmerkzaamheid en nog minder medelijden. Het was, zooals Sam zelf het uitdrukte, met een •aandoenlijk schudden van zijn hoofd; „Zij hebben in ieder geval hun twee beenen nog!" En datzelfde zinnetje gaf Sam, dien veelbewogen zomeravond van den eersten Juli, aan Finlay te hooren. Het was mooi helder weer, het uitzicht kon niet beter zijn. Finlay stond op den heuveltop, en trachtte rust te vinden in de aanschouwing van het pano rama. Hij had het dien middag moeilijk gehad in de spreekkamer, 't was een zware dag geweest hij was er chagrijnig van. Eindelijk drong de kalmeerende rust van het tafereel in hem door; hij stak 'n pijp aan en begon zich vredig te voelen van binnen. En toen zag hij, over de ronding tusschen de twee hellingen, het ziekenwagentje met Sam aankomen. Finlay gromde iets. Hij kende de historie van Sam en Peter al lang, en 't ergerde hem onuitsprekehjk. dien grooten, opgeblazen kerel aan te zien, zich als een parasiet vastzuigend aan den mageren, bekom merden Lennie. Hij zag hen nader komen, en wrevelig merkte hij op, hoe slecht Peter er uitzag; en toen zij den top bereikten, gaf hij een stekelige opmerking ten beste: hoeveel bezwaar het inliad. een levenlooze massa tegen een helling op te duwen. „Hij heeft niets te klagen," zuchtte Sam. „Hij heeft in ieder geval zijn twee beenen nog." En toen keek Finlay onwillekeurig naar Sam's beenen, zooals die lekkertjes neerlagen in 't lange, makkelijke wagentje. Eigenaardig. het was een opmerkelijk stevig paar beenen. Dik en vet, gelijk al het overige aan Sam; de blauwe serge broekspijpen opbollend. Eigenaardig, dacht Finlay, dat er geen atropine optrad, geen uittering van die werkelooze ledematen. Heel eigenaardig! Hij bleef staren en staren naar de beenen van Sam, en zijn gedachten werkten door, en toen. met doordringende aandacht, keek hij naar den niets vermoedenden man. Groote hemel, dacht hij opeens. Verbeeld je dat hij. verbeeld je, dat hij al die jaren En opeens, toen hij naast het ziekenwagentje stond aan het hoogste punt van de steilte, opeens, door een duivelschen drang gedreven, bracht hij een schoen zool in loodrechten stand en gaf hij een fikschen schop tegen het wagentje. Zonder de minste waarschuwing vloog het wagen tje de helling af. Peter stond het voortvluchtige voertuig na te gapen, als versteend door de herhaling van een afschuwelijk feit; toen slaakte hij een zenuwachtigen gil- Brullend als een stier probeerde Sam het wagentje te bedwingen. Maar het wagentje had geen rem men. Het legde vliegensvlug den heelen weg af, vloog met duizelingwekkende vaart de heg in, sloeg om, en slingerde Sam met een plof een bed brandnetels in. Twee seconden lang bleef Sam onzichtbaar in de groene zee van stekelige brandharen; toen, als door een wonder, kwam hij overeind. Vloekend van woede verhief hij zich en kwam hij naar Finlay toe hollen. „Wat bliksem!" schreeuwde hij, met zijn vuisten zwaaiend, „waar doe je dat voor?" „Om te kijken, of je kon loopen!" schreeuwde Finlay terug. En hij gaf Sam den eersten klap. Peter en Retta hebben hun oude huisje weer be trokken. Het ziekenwagentje is verkocht, en Sam doet zijn oude werk weer: hij treedt als steunpilaar van De Kroon op. Maar zoo vaak hij Finlay langs ziet rijden, begint hij te vloeken en hem in alle toonaarden te ver- wenscheu BESNEEUWDE BOERDERIJ IN 'T DAL. IS»'

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 13