OVERSTAPPIE OP GEVECHTSOEFENING Het jaar eindigt voor ons niet een niarscli. waarbij ook Overstappie van de partij is. Het komt zelfs tot. 'n ge vecht, waarbij onze korporaal Papkind een fraai avontuur beleeft. Eentonig klossen de niarcheerende voeten over den betonweg. Vooraan wordt een lied aangeheven, dat spoedig door allen wordt meegezongen. Oude en nieuwe nummers van ons repertoire wisselen elkaar af. Op het schier klassieke „Sarie Marijs" volgt „Rats, kuch en boonen" en andere mobilisatiepoëzie, die door de radio populair werd gemaakt. T WORDT MEENENS „Hoofd der kolonne reks. Marsch!" klinkt het en de kompie zwenkt een landweg op. We komen in een bosch, rijzige sparren vormen een laan. Stoere beukenstammen staan verderop met daartusschen zilverige berken. De ochtendzon verguldt het done blad op den boschgrond. Voor ons trekt een veldgrijze kolonne door de laan en als we op de hei komen heerscht 5 B II OlVZEi ook daar al groote militaire activiteit. J O IV C* E S Bij den boschrand J staat luchtdoelge- j T E VEE D E" schut in stelling, er t wordt 'n telefoon lijn uitgelegd en in de verte boldert een batterij veld geschut over de glooiende vlaktezes stevige paarden trekken de vuurmonden. ,,'t Wordt meenes, jonges," zegt Overstappie, als onze kapitein z'n stafkaart gaat raadplegen. 't Wordt inderdaad meenens, want we krijgen een complete gevechtsoefening met tirailleeren en „losse flodders", net als in de dagen toen we voor onze eerste oefening onder de wapens waren. Nu het werk aan onze stellingen vordert, komt er weer tijd vrij voor „oefening volgens tableau" en daar wordt in den regel fiksch bij geloopen! Het spel gaat beginnen. Achter ons klinken salvo's, onze motorordonnans Rinus krijgt een order en hobbelt met knallenden knalpot over 'n smal heide paadje. Boven onze hoofden verschijnt een snelle verkenner, die in duikvlucht op ons afstormt. Het knettert en kraakt over de hei en de bekoring van het Indianenspel uit onze jongensjaren komt weer over ons als we kruipend en springend een heuvelrug bezetten. Maar als we dan onder ruig struikgewas liggen en langs onze loopen loeren naar grijze ge daanten. die ons nu in verspreide groepen naderen, denken we toch een oogenblik aan de fronten, waar dit spel bloedige werkelijkheid is en dagelijks jonge levens worden geofferd aan den alles verslindenden moloch, dien we oorlog noemen. „Salvovuur," zegt de jonge vaandrig, die druk met z'n kijker in de weer is. Dat laat de sectie zich geen twee keer zeggen. In de struiken knalt het Ver vaarlijk, blauwe rookwolkjes stijgen op. ,,'t Lijkt wel Hartjesdag bij ons in de Jordaon," meent Overstappie, terwijl hij 'n nieuwen patroon houder in z'n magazijn duwt. Hij weert zich geweldig, rondom hem ligt het vol leege hulzen. „Als de vijand komt, heb je geen patroon meer over," waarschuwt de sergeant. „Dan gaon ik met plagge gooie," stelt de facteur hem gerust. En dat is nog niet eens zoo'n gek idee, want aan al ons geschiet stoort de vijand zich geen zier. Ondanks het geknal onzer dood en verderf zaaiende salvo's blijft hij kalm oprukken. Hij schiet zelfs niet eens terug. „Aon de oferkant benne se linker as wij," consta teert Overstappie. „Die spaore hun piepers foor as 't écht oorlog wordt." En voor alle zekerheid legt liij '11 paar heiplaggen klaar met flinke kluiten aarde er aan. Als dit voltreffers worden. Maar zoover komt het niet. Want als de opruk kende vijand haast binnen bereik is. de vaandrig Gééééft... acht!" klinkt het in alle vroegte en enkele honderden hakken klappen knallend tegen elkaar. De kapitein, met z'n getrokken klewang in de hand, overziet de martiale schare, die nu, keurig naar rechts gericht, voor hem staat. Dan geeft hij 'n nieuw commando. „Reks uit de flaaahnk.... Marsch!" Dreunend zetten de trommen in, de compagnie zwenkt netjes in de bevolen richting, bij het hek neemt de schild wacht alvast z'11 geweer in den arm en dan raar- cheeren we af. een dag vol avonturen tegemoet, want op het dienstrooster staat: uitrukkende dienst met gevechtsoefening. We zien er geweldig krijgshaftig uit met onze volledige oorlogsbepakking, achter ons rollen de wagentjes der zware mitrailleurs en zelfs de hospitaalsoldaten zijn van de partij. Doch als de kolonne langs de keuken trekt wacht ons daar een schouwspel, dat zelfs den grimmigsten landsver dediger 'n oogenblik allen ernst doet vergeten. Want de drie corveeërs, die door den menagemeester met een na liet werkappèl aan 't uien schoonmaken zijn gezet, ten einde de kompie de savonds op de vanouds gerenommeerde „rats" te onthalen, hebben 'n zeer origineele manier bedacht om zich tegen den traan- verwekkenden invloed der gesneden uien te bescher men: alfe drie hebben ze hun gasmasker opgezet! „Hoe bestaot 'tf" grin nikt Overstappie, die bij hooge uitzonderingvandaag ook eens aan den dienst meedoet. „Net die drie aopies fan spreek-sie-hoor - geen-kwaod!' Doch dan beduidt z'n sectie-commandant hem, dat zelfs een facteur met '11 nationale reputatie z'n kie zen op elkaar dient te hou den, zoolang hij „in de houding" loopt en Over stappie blijft braaf zwijgen totdat we buiten ons kan- tonnement komen en er „Rust!" gecommandeerd wordt. De niet-deskundige lezer, die mocht meenen dat de kompie nu den dag begint met zich behaaglijk langs den weg neer te vlijen, komt bedrogen uit, want dit bevel beteekent slechts, dat er mag worden gepraat en gerookt. Ondanks alle „rust" sjouwt de kolonne gewoon door, heiast en beladen met een „zwikkie", dat er wezen mag! 't Is in de laatste week van December. Over enkele dagen begint het nieuwe jaar. Van 1939 nemen we gaarne afscheid, veel goeds heeft het ons niet ge bracht. Wat zal het komende jaar brengen? „In 't. voorjaor is alles afgeloope," orakelt Over stappie. Doch een Limburger uit de mijnstreek laat heel wat minder optimistische klanken liooren. ,,'t Doert nog zwansig joar," voorspelt hij somber. „Bestaat niet," zegt onze korporaal Papkind, die, ondanks z'n corpulentie, dapper meemarcheert. „Binnen drie maanden zwaaien we af." „Dan mag Jilles wel opschieten met z'n vrijerij," meent Opa. „Laot dit maor an boerjilles ofer," stelt Over stappie hem gerust. „Sinds se saome soo knussies onder de Kerstboom liebbe gesete, is 't weer reuse an met Mientje. Hij wil d'r schaotse leere rije, beentje ofer. Waor of niet, Jilles?" Doch onze Jilles uit Tietjerksteradeel is kennelijk in 't geheel niet gesteld op deze openbare behandeling van zijn hartsaangelegenheden. „Dat benn'n mien zaken," weert hij stug af. Dat wordt Overstappie te erg. ..Mot je lord Wan hoop hoore!" protesteert hij. „As wij jou niet naor dat fiswinkeltje gesleept hadde, had je nou nóg steeds geen ferkeering." Het rumoer der trommels verstomt. Een der tam boers heeft z'n hoorn genomen en laat nu het signaal weerklinken, dat bij ons bekend staat als: „Wat rookt de boer in z'n piep?" „Hooi-hooi-hooi!" davert het door de gelederen. JSen 1 euzenoglosstnguienschillen mehet gasmasker in besehermsteUing

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 30