manhaftig z'n klewang omklemt en Overstappie grinnikend een plag op z'n hand laat balanceeren, komt er een luitenant aangerend met 'n papier: we moeten terug. En wat de vaandrig ook over onze uitermate gunstige positie moge beweren, per slot van zake heeft in dienst de meerdere steeds gelijk en dus verlaten we onzen heuvel. Een troost is, dat de vijand blijkbaar aan een krijgslist denkt en óók terugtrekt Overstappie denkt er 'n oogenblik aan om z'n plaggenvoorraad mee te nemen, doch ziet bij nadere overweging van z'n voornemen af. Aan z'n zwikkie heeft hij al genoeg te sjouwen „Gewoonweg zonde dat we geen contact krege, faondrig," zegt hij spijtig. „In m'n dooie eentje had ik dat stelletje smakkers in de pan gehakt!" Doch de jeugdige vaandrig heeft het te druk met z'n kijker. Juist ziet hij den vijand in het bosch ver dwijnen. „Wij hebben gewonnen," stelt hij voldaan vast. Maar wij, die al zooveel ouder zijn, weten, dat de commandant aan de overzij op dit oogenblik zeer waarschijnlijk hetzelfde tot z'n mannen zegt. En ook dit is dus precies als in den echten oorlog. PAPKIND ALS PATIËNT „Nou motte jullie de korperaol niet te feel op- winde, jonges," vermaant Overstappie. „Hij mot met ouwejaor met verlof," En dan wachten we vol ongeduld op de komst der hospitaalsoldaten. De mannen van het roode kruis toonen zich slechts matig enthousiast als de sectie terugwijkt en de omvangrijke gestalte van Papkind zichtbaar wordt. „Jij bent puur dik, broer," zegt hun korporaal, die een Zaankanter is en dan wordt Papkind's hoofd op zulk een fantastische wijze omzwachteld, dat het lijkt of hij een tulband draagt. „En kom nou maar 's overeind," zegt de korporaal ziekenverpleger. „Lóópe," krijscht Papkind vol edele verontwaar diging. .Willen jullie iemand met 'n kopschot laten loopen? Daar begin ik niet an." „Nee," steunt de sectie zijn betoog. „Dat kenne jullie die kapotte brigges niet aandoen." De hospi taalsoldaten zijn niet zoo goed of ze moeten den gewonde op hun draagbaar leggen. En dan komt het moment, waarop de sectie verlangend wacht: Pap kind wordt van het slagveld gedragen. Vier hospi taalsoldaten komen er aan te pas en dan neemt het transport een aanvang. „En denk d'r om, niet te veel schommele," raadt Opa. „De korporaal heb nogal gauw last van zee ziekte." „Gewoon krimmeneel," dikt Overstappie aan. „Toen 't Rokinpontje nog foer is ie d'r 's mee naor de oferkant geweest. En misselijk, dat ie geworde is! Drie daoge heb ie plat op bed motte legge," De aldus gewaarschuwde ziekendragers hebben echter geen instructies van noode, want al te woest zullen ze met hun vracht niet omgaan. Ze loopen hevig te hijgen in het hobbelige terrein, 't Verbonden hoofd van Papkind maakt een grimas en dan strom pelt de stoet weg. Het is een groote oefening en dus zijn er ook hospitaalsoldaten in actie. En omdat ze hun draag baren en vervaarlijke tasschen niet voor niets hebben meegenomen is het noodig, dat het gevecht enkele „gewonden" eischt. Bij onderlinge afspraak behoort korporaal Papkind tot de eerste slachtoffers. Er wordt gegnuifd, want onze corpulente brigges weegt, schoon aan den haak, ruim honderdnegentig pond. Daar zal de liospitaaidienst 'n karwei aan hebben! En dat Papkind z'n rol niet goed zal spelen, behoeft niemand te vreezen. Niet voor niets is hij de ster van ons tooneelgezelschap. „Laat die beeneafzagers maarkomme," spreekt de gewonde, als hij, griezelig echt, naast een denneboompje neerzijgt. „Kompleet de stervende swaon," zegt Overstappie met wa'ardeering voor zoo veel acteurstalent. „Kenne we nog wat foor je doen, brigges?" Doch Papkind is zop in z'n rol, dat hij geen antwoord geeft. „Als jou 's 'n skeutje kouwe koffie in zien hals giete," adviseert Friesche Jilles. doch voor dezen vorm van medischen bijstand voelt Papkind blijkbaar diets, want met verbluffende snelheid komt hij weer tot leven. „Géén flauwsies," gelast hij. „Ik heb recht op 'n fatsoenlijke behandeling." En die krijgt hij dan ook! De dokter, die het stelletje gewonden inspecteert, rubriceert den dikken korporaal in de afdeeling „schampschoten aan het hoofd". Verlucht haalt de sectie adem. „D'r benne geen edele deele geraokt," constateert Overstappie voldaan, ,,'t Is alleen se kop maor!" „Dat doen ze expres," meent Rinus, die weer is komen aandaveren, „want als ze die dikke buik moesten verbinden kwamen ze vast verband te kort!" ,,'n Doodgewoon schampschot," komt Opa, onze nestor van lichting 1924. „En daar maakt die brigges nou zoo'n heibel over." „Ken ik d'r soms wat aan doen?" pro testeert het slachtoffer. De verkeerde wereld: een hospitaal-xoldccat op de draagbaar en de patiënt er achter! „We salie bloeme sture!" belooft Overstappie nog, maar opeens krijgt de vertooning een onverwacht slot. Want er klinkt een kreet, de draagbaar helt opeens vervaarlijk over en een der dragers ver dwijnt in de diepte. Hij heeft in 'n konijnenhol ge trapt „Kijke jullie 'n beetje uit," foetert Papkind, die ongeveer op z'n kop staat. Doch er staat blijkbaar geschreven, dat hij 't lazaret niet per draagbaar zal bereiken, want de onfortuinlijke ziekendrager kreunt erbarmelijk en kan niet meer op de been komen. „Voet verstuikt," constateert z'n korporaal zakelijk. En dan beleven de strijdende troepen 'n schouw spel, dat over de heele linie vreugde verwekt. Want als de stoet weer verder trekt, ligt op de draagbaar de man van den hospitaaldienst en daarachter stapt triomfantelijk onze korporaal Papkind met z'n ver bonden hoofd. Zelfs de divisie-commandant, die op z'n paard met barsche blikken 't verloop van den strijd volgt, kan 'n glimlach niet weerhouden als hij den groet beantwoordt, dien Papkind hein. keurig model, met z'n hand aan z'n tulband brengt. Dan blaast in de verte 'n trompet. De oefening is afgeloopen. We gaan weer naar ons kwartier en daar beginnen Overstappie en z'n kornuiten zoo lang zamerhand hun bullen te pakken voor hun verlof; zij zijn de gelukkigen, die oud en nieuw thuis zullen vieren. Maar velen blijven achter en de grootste wan- boffers zijn de mannen, die op Oudejaarsavond hun spuit zullen pakken om voor vierentwintig uur op wacht te gaan. Overal in den lande zullen zij op post staan als 1940 z'n intrede doet. En gij, lezer, die in uw behaaglijke huiskamer bij het slaan van twaalven uw glas heft. denkt wellicht een oogenblik aan al die grijze gestalten in het nachtelijk duister, die dan „ergens in Nederland" hun plicht jegens het vader land vervullen. L.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 31