li 4 De kleine Will Cody, die nog nooit een zwar ten man gezien had, vond het heerlijk ale Massa'aangesproken te worden. dat hij een heel bijzondere jongen was en dat hij nog eens beroemd zou worden. „Lieve help," meende zijn moeder, ,als hij dan maar geen ongeluk krijgt met dat ongelukspaard van hem. Hoe jammer zou het zijn als zijn mooie toekomst op die manier bedorven werd." „Maar als hij die toekomst nu al heeft," meende mr. Cody wijsgeerig, „dan kan hem immers ook niets gebeuren." Zij waren het weldra allemaal met elkaar eens, dat Will later vast president van de Vereenigde Staten zou worden. Voorloopig bepaalde de toekomstige president er zich echter toe vreeselijk kwaad te worden. Onder de menigte, die was komen kijken om de koets te bewonderen, bevond zich namelijk een neger. De kleine Will Cody, die nog nooit een zwarten man gezien had, vond het heerlijk als „Massa" aangespro ken te worden en toen de familie wilde vertrekken, wilde hij zijn nieuwen vriend met alle geweld mee nemen. Hij begon te schoppen en te trappen en zette een vervaarlijke stem op: „Ik wil, dat je dien zwarten neger voor me koopt! Ik wil, dat je dien zwarten neger voor me koopt." „Wees nu verstandig," zei zijn vader, „ik heb al een pony voor je gekocht." „Die zwarte neger is veel mooier dan mijn pony," meende Will. „Negers zijn niet te koop," trachtte zijn moeder hem uit te leggen. Waarop mr. Cody op emstigen toon bevestigde: „Neen, negers mogen niet gekocht of verkocht worden." Deze uitspraak getuigde niet alleen van gezond verstand, maar zij had ook nog een bijzondere be- teekenis, want juist dreigde er een oorlog tusschen de noordelijke en zuidelijke staten van Amerika uit te breken. In de Het was een gevaarlijk bedrijf, een tocht met do zware houten wagens, elk getrokken door zestien ossen, dwars door vijandelijk gebied. eerste was men voor afschaffing van de slavernijin de tweede wilde men deze gehandhaafd zien. Mr. ('odv, een edelmoedig en humaan man, was na tuurlijk de eerste partij toegedaan. Dit bracht hem al gauw in moeilijkheden, want liij kwam juist in Kansas aan, toen de gemoederen nogal verhit waren en de staat verdeeld was in twee zeer ongelijke partijen. Want aan de oevers van den Missouri woonden er hoel wat mensclien, die vonden, dat men zich bij de zuidelijke staten aan moest slui ten. Zijn broer, Elija, bij wien hij zijn intrek nam voor hij een stuk grond ging uitzoeken om dit te ontginnen, was zelf voorstander van de slavernij, zooals bijna iedereen in deze streek. Hij ontving zijn familieleden zeer gastvrij, maar waarschuwde mr. Cody meteen, dat hij zijn mond niet voorbij moest praten. Maar mr. Cody was er de man niet naar om te zwijgen, wanneer zijn hart hem ingaf te spreken. Hoewel hij wist, dat van de drie landeigenaren, die tegen de slavernij hadden gepleit, nog slechts twee ongedeerd waren en de derde in het ziekenhuis lag met een kogel in zijn borst, stond hij tijdens een ver gadering, waarin men propaganda maakte voor het leger der zuidelijke staten op en riep uit „Al ben ik op leeftijd en hoofd van een groot gezin, toch geef ik mij op." Een donderend applaus barstte los, maar Cody gaf een teeken, dat men zich kalm moest houden, omdat hij nog iets te zeggen had. „Ja," herhaalde hij. „Ik geef mij op voor het leger, maar niet voor het leger, dat tegen de afschaffing van de slavernij strijdt. Ik ben vóór de afschaffing en ik zal voor de afschaffing vechten." Dit was het sein voor een algemeen tumult. Men bekogelde den man, die den moed had voor zijn mee ning uit te komen met allerlei voorwerpen en het scheelde niet veel of men had hem doodgeslagen. Gelukkig slaagde hij er ten slotte in te ontkomen en zijn boerderij te bereiken, maar ook hier was hij niet veilig, want men achtervolgde hem tot op zijn eigen grond en trachtte hem te ver moorden. Hij was dus wel ge dwongen in de bosschen te vluchten en daar hield hij zich dagenlang schuil zonder dat zijn gezin eenig bericht van hem hoorde. Op een nacht kwam hij thuis, zwaar ge wond, nauwelijks in staat om te loopen: „Het zal wel niet lang meer met me duren," zei hij tegen zijn vrouw, „ze hebben me te pak ken gekregen. Kurner heeft me nog willen sparen, maar Jurgaal sprong onverhoeds op mij af. Vaarwel. Willv moet voortaan het hoofd van de familie zijn." De jongen, die dit hoorde, veegde een traan weg en zwoer zijn vader te zullen wreken, als hij eens oud genoeg zou zijn, om het tegen een volwassen man op te nemen. Maar het was niet voldoende, dat hij een zekeren ouderdom bereikt had, hij moest in alle opzichten strijd baar zijn en daarom nam hij een paar jaar later het besluit zijn moeder en zusters te verlaten om het leven van een prairieman te gaan leiden, waarin hij gehard zou worden tegen elke ontbering en zich kon oefenen om een goed schutter te worden. Hij zadelde een paard, hing het beste geweer van zijn vader om en nam afscheid Spoedig had hij, ondanks zijn jeugdigen leef tijd, een betrek king gevonden bij de firma Russel, Majors and Waddel, 'n transportonder neming, die zich er mee belastte koopwaar van de eene plaats naar de andere te vervoeren. Dit was een ta melijk gevaar lijk bedrijf, want in de eerste plaats waren de wegen nog on gebaand en bo vendien werd 't land onveilig gemaakt door vijandige Indi anenstammen. De expeditie be stond uit 25 zware houten wagens op vier Hij zadelde een paard, hing het beste geweer van zijn vader om en nam afscheid Men bekogelde den man en het scheelde niet veel of men had hem doodgeslagen. wielen, elk getrokken door zestien ossen, die geleid werden door twee mannen met enorme zweepen. Will en zijn makkers hadden tot taak de verbin ding tusschen de wagens onderling in stand te houden. Zij moesten steeds op hun paarden heen en weer rijden, den weg verkennen en het struik gewas in de buurt aan een onderzoek onderwerpen. Want in die boschjes zaten dikwijls de Indianen verborgen, die de Amerikanen als indringers op hun gebied beschouwden en er op uit waren hun zoo veel mogelijk afbreuk te doen. Den eersten avond toen hij waardig gekeurd werd om als verkenner vooruit te rijden, was Will natuurlijk bijzondertrotsch en keek scherp uit naar alle kanten, in het besef, dat de veiligheid van de ka ravaan voor een groot deel van hem afhing. Zijn opmerkingsgave was bijzonder goed ontwikkeld en hij dwaalde nooit af met zijn gedach ten, waardoor zijn waakzaamheid zou kunnen verslappen. Zoo kwam het dan ook, dat hij in het groen, niet ver van hen vandaan, een klein geel vlekje ontdekte, dat zich scheen te bewegen. Hij liet zijn paard niet stilhouden en deed zelfs, alsof hij een anderen kant uitkeek, maar plotseling nam hij zijn geweer van zijn schouder, legde aan en schoot. Het vlekje verdween, zoodra het geweerschot weerklonk. Will had zich niet vergist, hij had eerder ge raden dan werkelijk gezien, dat dit vlekje de hoofdtooi was van een Indiaan, die bezig was het convooi te bespieden. Met een paar sprongen van zijn paard was hij zoo dicht bij de strui ken gekomen, dat hij den man met een kogel in zijn voorhoofd op den grond kon zien liggen. Een huivering voer hem door de leden. Hij had een mensch gedood. Hoewel deze een Indiaan was, een vijand dus, voelde hij zich terneergeslagen, maar een oogenblik later troostte hij zich met de gedachte, dat hij door zijn daad het leven van zich en zijn makkers gered had. De tactiek van de Indianen was immers steeds dezelfde. De verspieder liet de voorhoede van de karavaan passeeren en gaf daarop het teeken tot den aanval aan den troep, die verderop verscholen lag. De aanval geschiedde gewoonlijk zoo snel, dat de Ameri kanen geen tijd hadden zich in slagorde te scharen en voor zij het wisten waren ze gescheiden. Dan volgde een waar bloedbad, aangezien de Roodhuiden geen kwartier gaven en gewoonlijk was geen enkele blanke in staat te ontsnappen. Het geweerschot, had echter de mannen, die voor de bescherming van de karavaan waren aangesteld, gewaarschuwd en de Indianen, die

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1939 | | pagina 9