23 ijn zoon oiu jouw haai verzocht. De heeren ko men morgenmiddag thee drinken. Zoo. Lotte, nu weet je het. Denk er maar goed over na. Wel te rusten." Het meisje gaf geen antwoord. Ze voeide zelfs niet den moederlijken kus die op haar voorhoofd werd gedrukt. Ze merkte evenmin, dat de deur ge sloten werd en ze alleen in de kamer stond. Ze lag in bed en wist het niet. Urenlang staarde ze naar het plafond en kon zich geen rekenschap geven van haar toestand. Wat was dat nu? Iemand had aanzoek gedaan om haar hand? Ze zou gaan trouwen? Wat was dat? Getrouwd zijn? Want dat vader en moeder evenals baron van Heusden de zaak reeds beklonken hadden, stond voor haar vast. Getrouwd zijn? Wat was dat? Je woonde ergens in een huis en was je eigen meesteres. Je kon dienst boden nemen of ontslaan, je bestemde zelf welke japonnen je wilde dragen, je at wat je het lekkerst vond. en was dat nu allemaal zóó belangrijk om er zooveel ophef van te maken? O, ja: er kwam nog een man bij! Lucie He'rringa was zelfs opgetogen geweest bij het vooruitzicht, binnenkort met haar luitenant te gaan trouwen. Ze kende hem dus. En Alexander van Heusden, wat zou dat voor een man wezen? Zijn vader, de oude baron, was wel aardig; hii wist over alles mee te praten, had prettige manieren en verveelde nooit. Zou de zoon ook zoo wezen? „Ik ga dus trouwen," mijmerde ze, „Trouwen! Het zal wel een beetje vreemd zijn. vooral in het begin." Ze beleefde de sensatie van een kind, dat vele nachten te voren droomt van een op handen zijnde vacantiereis. Haar gevoel bleef onberoerd. voorloopig. Wilhelmina Rutgers merkte dadelijk, dat er „iets gaande" was. Er kwam een man te paard en hij zette een borst alsof hij de prins van Oranje was. Hij had aangebeld en stond ;nu, wijdbeens, op de stoep te wachten. Wilhelmina Rutgers, kortweg „Mina" genaamd, opende de voordeur en bloosde van het gesteven halskraagje tot het hagelwitte mutsje. Geen wonder: degeen die voor haar stond was was 'n pracht-exemplaar van 'n man. „Bonjour, ma belle enfant," sprak de vreemdeling deftig. „Madame la baronne, est elle chez elle?" Helaas: Mina was wel een mooi en fiksek deerntje, doch ze sprak alleen Nederlandsch. Dat wil zeggen: ze sprak alleen maar Gelderscli. En zelfs dat niet niet heelemaalze sprak in hoofdzaak Acliterhoeksch. „Niks verstaon, m'nier," zei ze, nog heviger blozend, want de vreemde monsieur uit het buitenland keek haar zoo onvervaard in de oogen, dat haar gemoed in vuur en vlam schoot. (Wilhelmina Rutgers, men bedenke het wel, was welis waar een struische meid maar pas drieëntwintig en daarbij zeer levenslustig). Er gebeurde 'n wonderde buitenlandsche monsieur kon op eenmaal Nederlandsch spreken. Hij sprak zelfs Overstichtsch, een dialect, dat, zooals men weet, na verwant is aan het Gel- dersch. „Lief kind, is me vrouw de barones thuis?" Het was Mina alsof men haar een koud stortbad gaf. Het geheimzinnige waas, waarmee ze, in gedachten, den vreemdeling omhan gen had, werd door die in het Hollandsch gestelde vraag wreed verscheurd. „Meneer," verklaarde ze, „ten eerste ben ik niet uw lief kind. En of mevrouw thuis is. dat zal ik even vragen. Wie bent u eigen lijk?" „Ik kom van kasteel de Heusekom," vertelde de vreemdeling. „En je mag gerust Hendrik tegen me zeggen." „Ik ben niet gewend om vreemde heeren bij hun voor naam te noemen," gaf Mina op waardigen toon ten ant woord. „Zeg dan maai' Carseboom tegen me," gaf de huisknecht van Alexander van Heusden genadig toe. „En hoe. heet jij, zusje? Hier is een bouquet rozen met een kaartje van den baron. Geef dat aan je mevrouw. En vraag, of ik op antwoord moet wachten." Het regende buiten. Wat kon Mina doen? Ze vond dien bediende van de Heusekom wel een beetje verwaand, maar de arme kerel was door en door nat. „Kom even bij het vuur in de keuken," noodigde ze uit. En terwijl Hendrik Carseboom zich bij het keukenvuur stond te warmen, brak de irme Mina zich het hoofd met de vraag, wat er wel aan de hand kon wezen. De oude baron stuurde een bouquet rozen? Terwijl mevrouw niet eens jarig was! Juf frouw Charlotte was evenmin jarig. En toch rozen Die moesten om dezen tijd van het jaar peperduur zijn! Sophie Bunschoten lette nauwelijks op de rozen en schonk alle aandacht aan de weinige woorden op het visitekaartje van Willem van Heusden. „Mevrouw, accepteer dankbaar uw invitatie en zal vanmiddag om drie uur, met mijn zoon. mijn opwachting maken." „Wel, Mina, waar wacht je op?" vroeg Sophie Bunschoten toen ze de mededeeling gelezen had. „Mevrouw, de bediende van de Heusekom wil weten, of hij op antwoord moet wachten." „Niet noodig, Mina." „Mevrouw, het regent buiten zoo verschrikkelijk en die arme man was door en door nat. Ik heb hem in de keuken gelaten." „Goed, Mina. Geef hem wat warms te drinken en ook wat te eten. Verdere boodschap is er niet; er wordt geen antwoord verwacht." Mina keerde terug naar de keuken, waar Hendrik Carseboom zich bij het vuur stond te warmen. (Hendrik Carseboom, men moge het niet vergeten, was weliswaar huisknecht, maar ook een jonge kerel van achtentwintig. Bovendien: hij was een man van de wereld. Had hij niet in de deftigste hui zen van Parijs verkeerd? Hij kwam daarbij weliswaar door de achterdeur binnen, doch dat maakte weinig verschil. Was het hem niet geoorloofd geweest om op gepaste wijze opmerkingen te maken tegen de deftigste heeren, wier daskleur niet geheel bij hun costuum pasten De sociale beteekenis van huis knechten en barbiers wordt dikwijls onderschat zeer ten nadeele van ministers en officieren. Wilhel mina Rutgers echter was geen minister en dus mis kende ze niet de sociale beteekenis van Hendrik Carseboom.) „Wilt u een kop warme koffie hebben?" vroeg ze vriendelijk. „Graag," zei de huisknecht. „Ik ben met den trein van Doetinchem naar Arnhem gekomen en vandaar met een huurpaard hierheen. Ik ben door en door nat van den regen." Terwijl de huisknecht sprak, had Mina een paar lootjes koffie in een pot gedaan. Ze liep nu naar de schouw om den koperen waterketel van het vuur te nemen. Met den waterketel liep ze naar de tafel. Hoe het ongeluk gebeurde, zal wel eeuwig een ge heim blijven. Was Mina geïmponeerd door de kordate verschijning van Hendrik Carseboom of piekerde ze over het ongewone van de zending rozen? Hoe het ook zijde keukenvloer was kraakzindelijk geboend en dus kon Mina niet over een op den grond liggend voorwerp gestruikeld zijn. Ze struikelde echter, waaruit dus blijkt, dat de gedachten van Mina ergens anders toefden. Ze struikelde met den ketel kokend water in de handen. Met een geweldigen sprong was Hendrik Carseboom naast het meisje en ving haar op in zijn armen. De ketel kokend water viel od den vloer. Mina was zoo ontdaan dat ze enkele seconden in Hendrik's sterke armen bleef rusten. Een alledaagsch voorval; niet de moeite van een vermelding waard. Een dienstmeisje staat op punt van vallen en een huisknecht vangt haar op. Maar Hendrik deed zelfs meer. Om Mina geheel gerust te stellen, streelde hij haar wangen. (En dat die zeer appetijtelijk waren, moet eveneens vermeld worden.) Dat was nu juist het voornaamste: die streeling. Ze zou verstrekkende, onberekenbare gevolgen hebben. Op een dorp in den Gehlerschen Achterhoek streelt een huisknecht de blozende koonen van een dienst meisje en als gevolg daarvan zou beslist worden over het leven, over het wel en wee van vele menschen, die nog niets van die onschuldige liefkoozing wisten. Bij die gevolgen zouden wereldberoemde mannen betrokken worden: baron Haussmann, den prefect van de Seine, bijgenaamd: de onderkeizer van Frank rijk Ferdinand de Lesseps, den genialen en onsterfe- lijken bouwer van het Suez kanaal, Nederlandsche ministers, officieren, te veel om op te noemen. Al deze mannen werden direct of indirect betrokken bij de gevolgen van het schijnbaar onbeduidende voor val in Mina's keuken. „Dank u," zei Mina, nog altijd een beetje bevend. En voor zichzelf maakte ze de stille opmerking: „wat is die man geweldig sterk!" Ze liep naar de pomp en vulde den ketel opnieuw met water. Het duurde weer een poosje eer dit kookte en Hendrik Carseboom vond het heel niet, spijtig, zoolang op een verschen kop koffie te moeten wachten. Irt Mina's keuken voelde hij zich wonderwel op zijn gemak. Beter dan op de Heusekom, waar geen der andere bedienden naar hem omkeek. Vervolg op bladz. 26 EEN BEEKJE IN DE BERGEN

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 23