golven met nog grooter hevigheid liet schip beuken, bij ruw weer. De Twee, Vier en Drie zijn nu ongeveer langszij gekomen, en zelfs angst wekkend dichtbij, zoo, dat wij gemakkelijk elkander kunnen verstaan, zonder noemenswaard de stem te verheffen. Van het di visieschip wordt nu een lijn uitgegooid naar het schip aan bakboord, terwijl wij een lijntje overkrijgen van onzen rechterbuur - man. Dit zijn de voorbereidin gen voor het uitzetten van het z.g. zoektuig. De mijnenvegers voeren namelijk drie soorten tuig mede: een zoektuig, een markeertuig, en een veeg- tuig. Over het achterschip gaat nu bij elk van de drie, nu ouderling door een kabel verbonden schepen, een boei overboord, waaraan de z.g. „vlieger" zit. Deze vlieger is het instrument, dat onder water den kabel op een bepaalde diepte houdt. Wanneer nu 'n ob stakel binnen dezen radius van 600 meter (de schepen zijn onderling nu plm. 200 meter van elkaar verwijderd) aangetrotfen wordt, dan gaat de sleepkabel even strak staan. Deze is in een veerslip-inrichting bevestigd, die veer- slipinrichting schiet los en zoodra dit gebeurt, meldt de wachtpost dit aan de brug. Deze wacht post houdt steeds de veer- slipinrichting in het oog. Inmiddels is ook het ze f- beveiligingstuig in werking gesteld, namelijk de „boom" en de „scheerborden". Deze De commandant van de divisie hulp-mijnenvegers aan den arbeid. Tijdens het overgooien van de lijnen voor het uitzetten van het zoektuig komen de schepen soms gevaarlijk dicht bij elkaar. Onzen bakboordbuurman kunnen wij zonder megaphoon begroeten. boom is deparavanemast, die aan den voor steven is bevestigd, en aan wiens bovenkant, aan beide zijden, de kabels van do scheerborden, die bij ons de plaats van paravanes innemen, bevestigd zijn. In onze vorige reeks hebben wij gemakshalve gesproken van een „paravane mast". Daar deze hulpmijnenvegers echter geen paravanes voeren, doch scheerborden, zullen wij ons nu aan aan den officieelen term houden: boom. De groote paravanes, welke voor koopvaardijschepen worden ge bruikt, zouden dezen schepen te veel aan snelheid doen inboeten, doch de scheerborden schijnen even doel treffend te werken. Helaas is niets volmaakt op dit ondermaansche, dus, al heet het wel, dat men zich met paravanes e.d. tegen mijnen beschermen kan, zooals ge zegd Deze boomen nu worden van boven losgemaakt, en buigen lang zaam voorover in hun voetstuk, dat onder den waterspiegel aan den boeg is bevestigd, en „steken" nu nog dieper dan de kiel van het schip: de scheerborden zwaaien door de vaart van het schip uit, en eventueele versperringen, die wij tegen zouden komen, worden nu door de schaar in de borden los gerukt van hun ankerkabels. Wij hebben nu een „slag" ge maakt. „Maar, commandant, hoe weet u nu straks, waar u geveegd hebt? De zee is toch overal hetzelfde, en er is hier geen sigaren- of bloe menwinkel, om het plekje, waar wij zoo straks waren, te herken nen." „Wij hebben iets beters. Want uw sigarenwinkel wordt wel eens veranderd in een hoedenwinkel, en dan bent u toch de kluts kwijt, maar wij werpen een boei uit, om de plek te markeeren, waar wij onzen slag hebben geveegd. En deze boei verhuist niet, als uw sigaren winkelier." Wordi vervolgd De stuurboordformatie wordt ge vormd. Twee schepen komen aan stuurboord langszij het divisieschip, één (tan bakboord. In de verte vaart het vijfde, 'tboeienschip, achter ons aan. die, behalve met zijn handseinvlaggen, het ook druk heeft met verschillende commando's gereed te leggen (de vlaggen hiervoor namelijk) en onsere Wenigkeit, dit alles veroorzaakt een gedrang en ge wurm in het nauwe stuurliutje, waar nog de meeste plaats wordt ingenomen door liet enorme handroer. Er is nu overgeseind „Stuurboordformatie". Wij varen op no. 1. Dus uit hun kiellinie komen nu de nos. 4 en 3 met volle kracht opzetten, terwijl wij zelf tijdelijk halve kracht varen en de 2, ook op volle kracht, naar bakboord uithaalt. Een prachtig vertoon van navigatie. Het is alsof onze com mandant de verschillende schepen als het ware aan touwtjes heeft en willekeurige zwenkingen laat uitvoeren. Er bevinden zich nu dus twee schepen aan stuurboord van ons en een aan bakboord. Het vijfde is in dit geval geen veger, doch een boeienschip. De zee is niet ruw, en ofschoon het doordringend koud is, is het verblijf buiten de stuurhut aangenaam genoeg, om een paar frissche koonen te halen. Het kan anders juist even buitengaats, heftig te keer gaan en, zooals wij van den commandant hooren, is daar juist het water als het ware kwaadaardiger, door de groote hoeveelheden slib en zand, zoodat de De seiner onderhoudt met vlaggeseinen het contact met zijn collega's, daar optische seinen totopgrooten afstand (dus ook door een eventueelen vijand waarneembaar zijn.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 4