7
oj er dreigde een nieuw
gevaar en dat waren de
paardendieven.
zich, onmiddellijk nadat zij een overval ge
pleegd hadden, in hun schuilplaatsen te
rugtrokken, die heel moeilijk te vinden
waren.
Het duurde niet lang, of Bill bond den
strijd met hen aan, doch ditmaal niel
uit vrijen wil. Na de expeditie tegen
de Indianen, waarin hij een belangrijke
rol gespeeld had, omdat hij ondanks het
feit, dat hij nog geen achttien jaar was,
reeds tot plaatsvervangend hoofd was be
noemd, besloot hij bij wijze van afwisse
ling een paar dagen op de berenjacht te
gaan. Hij had echter niet veel gelukuren
lang zwierf hij rond, beklom steile rotsen
en daalde af in diepe kloven, maar de
beren schenen niet op zijn gezelschap ge
steld te zijn en bleven listig buiten schot. Toen de avond viel hoorde
hij echter plotseling geritsel en meer uit gewoonte dan omdat hij er
wat van verwachtte, loste hij een schot in de richting van het ge
luid. Daarna liep hij voorzichtig verder. Hij had iets geraakt, want
hij hoorde niets meer.
Op de plek aangekomen waar hij het wild vermoedde barstte hij
in lachen uit. Het was geen beer, waar hij op geschoten had, zelfs geen
ree of vos of konijn, het was zóó'n klein patrijsje, dat het nauwelijks
de moeite waard was het diertje mee te nemen. Intusschen was
het echter vrij donker geworden en Bill besloot in de open lucht te over
nachten. Hij bond zijn paard aan een boom vast, maar juist toen hij
hiermee bezig was hoorde hij gehinnik en zag in de verte een flauw
schijnsel. Naderbij gekomen ontdekte hij een blokhut, die blijkbaar
heel wat mannen onderdak verleende, want achter het huis stonden
meer dan tien paarden.
Hij klopte aan, doch kreeg aanvankelijk geen antwoord, maar nadat
hij nog eens geklopt had riep een ruwe stem: „Binnen."
Bill duwde de deur open en zag zich in gezelschap van acht mannen
met uitgezochte boeventronies. Hij was geen oogenblik in twijfel wat
voor een beroep deze heeren uitoefenden. Dit moesten paardendieven
zijn, die zich natuurlijk gaarne van zijn paard meester wilden maken,
want de blikken, waarmee zij hem begroetten, voorspelden weinig
goeds.
Bill deed echter alsof hij van den prins geen kwaad wist, maar zon
intusschen op een voorwendsel om zoo spoedig mogelijk te verdwijnen.
„.Kameraden," zei hij joviaal, „ik ben verdwaald en ik kom jullie
gastvrijheid inroepen. Maar ik moet eerst even mijn paard halen, dat
ik een eindje hier vandaan aan een boom vastgebonden heb."
Op die wijze meende hij zonder moeite te kunnen vertrekken, maar
dat lukte hem niet. Twee mannen stonden zonder iets te zeggen op
en liepen met hem mee. Toen zij met zijn drieën bij zijn paard gekomen
waren, maakte één van de kerels
het los en nam het mee, alsof het
zijn eigendom was. Bill deed, alsof
hij niets merkte en zei:
„Beste vrienden, willen jullie me
niet helpen de patrijzen op te
rapen, die ik geschoten heb?"
Eén van de mannen bukte zich
en pakte den patrijs, dien Bill een
kwartiertje geleden gedood had.
„Ik heb er nog meer," ver
zekerde Bill. „Die moeten hier in
de buurt liggen."
De twee mannen, die door de
vondst van den patrijs overtuigd
waren, dat zij kans hadden op een
genoeglijk avondmaal, gingen voort
met zoeken en raakten op deze
wijze een eindje van elkaar af. Hier
maakte Bill gebruik van om ze
met een flinken vuistslag buiten
westen te slaan en voor zij weer
tot bewustzijn kwamen waren
ze gebonden en niet bepaald
goedschiks op weg naar ile neder
zetting, waar Bill's kameraden
verblijf hielden.
Midden in den nacht was de
blokhut omsingeld en men ver
zocht den roovers nadrukkelijk
onder veilig geleide van de ver
sterkingen, die Bill had laten
aanrukken, 'n wandelingetje te
gaan maken, dat bij een bijzon
der lioogen beuk eindigde. Want
de rechtspraak was in die dagen
tamelijk primitief
rechters en advo
eaten kwamen ei
niet bij te
pas en in de
ochtendsche
Bill deed de deur open en
zich in gezelschap van acht mannen met uitgezochte
boeventronies.
eenzamen
het was nauwelijks de moeite waard, het diertje mee te nemen.
boom, midden in het veld, éen aantal vreemde
vruchten hangen.
Even voor hij achttien jaar werd verloor
Bill zijn moeder. Hij had haar beloofd om
tijdens haar leven niet deel te nemen aan
den oorlog tusschen de noordelijke en zuide
lijke staten, waarvan de eerste vóór en de
laatste tegen afschaffing der slavernij waren.
Maar nu herinnerde hij zich de gelofte, die
hij afgelegd had bij den dood van zijn
vader, om hem te wreken, wanneer hij sterk
genoeg zou zijn en daarom nam hij dienst in
't leger der noordelijken, aangezien de moor
denaars van zijn vader aan de andere zijde
vochten.
Daar men reeds van zijn daden gehoord
had werd hij onmiddellijk aan den bevel
voerenden generaal voorgesteld en deze be
noemde hem tot ordonnans in den sector
van fort Larned.
Zijn taak was verre van gemakkelijk, maai
bij had een goede leerschool gehad bij de
firma Hussel, Majors and Waddel en later
bij de Pony-expresse. Merkwaardigerwijze
scheen men ook in het vijandelijke leger
reeds van zijn komst gehoord te
hebben, want hij was nog niet lang
in dienst of hij ont* ing den volgen
den brief:
„Bill, pas op. Je bent van
plan dén dood van je vader
te wreken. Maar de mannen,
die hem vermoord hebben,
zijn gewaarschuwd en koes
teren het plan jou eveneens
te doen sterven. Zij hebben
een belooning uitgeloofd. Ik zou je
graag willen redden. Maar hoe kan
ik dat? Let vooral goed op.
Een vriend, die zich niet wil
en mag bekend maken."
Bill haalde zijn schouders op, toen
hij dezen brief ontving, zadelde zijn
paard en ging weer op weg. De raad
was, vond hij, overbodig. Hij lette altijd
goed op.
Dikwijls moest hij op zijn dienst-
ritten een doorwaadbare plaats in de
rivier oversteken, die mijlen in den
omtrek de eenige gelegenheid vormde,
waar men van den eenen oever den
anderen kon bereiken. Eenige malen
was het hem nu al overkomen, dat
Dit moesten paardendieven zijn.