ZOO ZIJN ER.... De lurfrouw een stem, die klinkt 7 ¥1 e zit op de met wasdoek bekleede toonbank der vestiaire, meisje met kastanjebruine krullen a la Zarah Leander, metaalachtige krullen als van dun plaatijzer. Als ze opstaat, zie ik, dat ze groot en zeer slank is en een heel, heel klein wit-zijden boezelaartje draagt. Haar wenkbrauwen zijn weggeschoren en weer bijgeschil derd met dunne, blauwachtige streepjes. Waarom wegscheren als ze toch weer worden bijgeschilderd? Ze heeft kleine oogjes, die ronddraaien tussehen zwart-omrande oogleden. Als ze met 'r vingers in haar oogen wrijft, zie ik, dat ze vuurrood-gelakte nagels heeft, zoo spits en rondgebogen als de klauwen van 'n buizerd. Ze i8 vriendelijk en J .rf heleefd, ze heeft I als n orgeltje, n wz-MK» /J a heetje nasaal, maar t VUll UC l overigens wellui- dend. Jammer, dat l DIOSCOOD 'r naSels zoo krom en grijperig zijn. Haar stemmetje dartelt door de leege hal van de bioscoop, het ratelt soms met korte stootjes en houdt dan ineens op. Dan is het net alsof de stem kwijt geraakt is in de stille ruimte, want bij 't plotseling ophouden kijkt het meisje zoekend rond, verbaasd, dat ze zichzelf niet meer hoort spreken. Binnen in 't theater zit het publiek muisstil en draait de film, waarnaar ze al twintig keer heeft gekeken zonder te zien. Ze weet alleen, hoe Zarah Leander haar kapsel draagt en dat de mannelijke ster „reuze" is. 't Ver haal interesseert haar maar weinig, soms heelemaal niet. De muziek hoort ze niet meer. Ze praat nu met de juffrouw van de vestiaire over de opgerim- pelde mouwen van 'n nieuwe jurk. De menschen, die ze naar hun plaatsen brengt, zijn altjjd hetzelfde, zonder veel variatie. Altijd dezelfde, lange, hooggekuifde slungels-met piraatjes, die ze naar de eerste rijen brengt en met 'n kort gebaar 'n stoel wijst. Onbeleefde jongens, die óf niets zeggen, óf zich '11 brutaliteit veroorloven, 't Publiek van iederen dag, dat ze naai- den derden rang loodst. De eenzame vrouw-op-jaren, zonder hoed, met '11 omslagdoek en een reep chocolade in 'r hand; het echtpaar, dat langzaam naar binnen schuift en van acht tot elf uur zwijgend naast elkaar zit; de twee giebelende vriendinnen, die om futiliteiten gieren van den lachde vier infanteristen met Limburgsch accent, die haar 'n nikkel stuivertje geven, en de jongeman in confectie, dien ze naar den laatsteu stoel op den hoek brengt, geen onaardige jongen, maar verlegen als een kind. „Welken rang vindt u nu eigenlijk wel't prettigst, juffrouw?" Ze heeft 'r nooit zoo erg over nagedacht. „Nou ja, misschien wel den tweeden," zegt ze. Dat is de rang van den kleinen middenstand. „Meestal wel beleefd, meneer," zegt ze goedig, 't Is de rang waarop haar familie zit, 'r verloofde met zijn zuster en de eigenaar van café „de Groote Slok" in haar buurt. „De derde en de tweede komen bijna altijd op tijd, meneer, als 't licht nog aan is. 's Zondags komen ze veel te vroeg, vooral in den winter. dan is 't lekker warm in de bios en be hoeven ze thuis niet te stoken." „Hebt u nooit iets bijzonders ondervonden, juf-" frouw?" We vergeten, dat die vraag eigenlijk alles inhoudt wat haar vak betreft, 't Gaat er eigenlijk om. Kijk, voor drie vierden leeft ze in 't donker, wat heeft ze dón aan 'r geschoren wenkbrauwen en 'r vuurroode Eigenlijk spitst ze zich op iets bijzonders, '11 avontuurtje, 'n idylle, om 't zoo maar's te noemen. Maar ze zijn zóó zeldzaam. „Ja ik heb wel 's 'n pak chocolade gekregen in 't geheim, en een pakje sigarettenNog niet lang geleden bracht ik 'n heer naar 'n hoekplaats. „Asjeblieft, meneer," zei ik.hij zei niks, maar gaf me 'n briefje onder z'n hoedOnder de hoofdfilm ben ik in de hal 't briefje gaan lezen. „Lieve juffrouw. 17 bent zoo heel anders dan de anderen. Ik zou graag nader kennis met u willen maken. Mag ik 11 vanavond 11a de voorstelling ontmoeten? „En wat deed u toen?" „Nouik ben op mijn gewone uur naar huis gegaan en heb '111 buiten ont moet. Hij wachtte op me. Hij vroeg me zóó maar ineens ten huwelijk. In Baarn had ie 'n kasteel, twee auto's en vier renpaarden, zei-die. 's Winters zat ie altijd in Nice en 's zomers op z'n kas teel. Voor mij was ie tweede gaan zit ten „En? „Niks. je kén niet gelooven, me neer, wat de bios trekt. Ik had er geen zin inmaar m'n vriendin, die bij de loges werkte (we werken óm-en-óm) heeft 'm overgeno men en die is nóu al gescheiden.... Daar óm, dat zeg ik, me neer, je kunt er niet op aan. D'r komen te veel menschen, da's de zaak ziet u." „En de eerste rang, juffrouw „Die komen wat later. Die moet ik altijd bijlichten „Pardon, mevrouw, pas op, meneer, 'n trapje, asjeblieft.... Zóóeffe stop- pe.mooi.. ziet u wel?. „Net als bij kleine kinderen." „Ja.Mijn vader zegt altijd; 't Pu bliek is samengesteld uit groote kinderen, maar uit: kinderen." Ze kruist de armen en aan weerszijden liggen de vuurroode grij pnagels -in -ruste „Sommige lui willen per se niet naast elkaar zitten.. net als gisteren nog: „Nee, juffrouw, mij niet naast die haai-baai met die rooie krullen. hè je geen ander plaatsje?. Daarginds-of-zoo? „Besproken, dame. „Ja, ken wel wéze, maar daar wil ik niet zitte. „En wat doet zoo'n haai-baai in zoo'n geval, juffrouw?" vraag ik nieuwsgierig. „Die van gisteren heb 't gehoord, meneer, ze draaide zich woedend omZe had zeker de stem herkend.... „Nou," riep ze, „je zal 'r niet van blaren hoor, je ken mijn plaats krijge. 't Was wat en de chef mos er bij komen en zoo. Het meisje staat even in gedachten en duwt tegen haar metalen krullen. I11 de hal klinkt de stem van Zarah Leander. ,,'t ls bijna afgeloopen, is niet, juffrouw?" „Ja. nog vijf minuten." Ze zegt 't werktuiglijk zonder na te denken, en 'r blik is strak op den uitgang gericht. Buiten staat 'n jongeman in "n regenjas als 'n schildwacht. Zij lacht even en knipoogt, hij ook. „De film heeft 'n happy-end, juffrouw. is niet Ze begrijpt me en daar orgelt een lachje door de hal. „Heeft die óók renpaarden en twee auto's?" vraag ik vrijpostig. „Niks hoor. Dan vischt ze '11 poederdoosje op (waar 't zoo plot seling vandaan komt, weet ik niet) klapt met hel donsje 'n paar maal op 'r neus, trekt 'r lippen in een breede, stijve plooi, teekent er zorgvuldig een vuurrood hartje op, klapwiekt even met 'r oogleden en zegt dan op 'n toon van bevrijding: „Zoo. dat zit 'r weer op." De bios stroomt leeg. Het meisje staat tegen den muur en laat onbewogen de honderden voorbijgaan, ook slungels met kuiven en haai-baaien zijn er bij en schuivende echtparen en vrouwen met omslag doeken. Ze kijkt er naar met een souvereine min achting. 't Licht springt uit. de hal is donker. Buiten geeft ze een arm aan den schildwacht in de regenjas. Ik hoor 't orgelend stemmetje in de verte. Wat ze nü zeggen zou? „Daar was iemand, die me allemaal idiote vragen steldeik heb toch zeker zoo-maar-wat-gezegd De jongeman kijkt om en ziet mij aan met diepe verachting in zijn blik. Zij buigt zich naar ljem toe, want ze is wel een hoofd grooter. HERMAN MOERKERK

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 7