ZOO ZIJN ER.... Bioscoop-1 portier 10 Okhuijzeii en Chambly, Alber en Baseli Spriet.. drié namen, die een oude glorie in 't geheugen roepen, drie namen van kermis-autoriteiten, die zicli nooit anders vertoonden dan in gekleede jas en met hoogen hoed. Het waren in de „negentiger jaren" de mannen, die de kermis beheersehten. Zij hadden een groot personeel van acrobaten, danseressen, koorddansers, oempa's en goochelaars. Echte waterfonteinen spoten in rood en groen licht op hun tooneel, in duizenden kleuren draaiden de tooverlantaarnsterren daarachter. En vóór op 't smalle balkon, dat gedecoreerd was met halfgodinneu in lijmverf, die de gevellijst van het theater torsten en ontzaglijke schilderijen van zwevende iivmfen en rennende, paarden-met-vleugels, werkten de clowns en de. bonisseurs. Wie herinnert zich deze laatsten niet! Wat waren eenmaal de bonisseurs! Ze zijn lang zamerhand uitgestorven en alleen in Vlaanderen en Zeeland bloeien ze nog, deze merkwaardige ver schijningen. die iets hadden van 'n heer, 'u clown, 'n ambtenaar en een reizende» tandheelkundige tegelijk. Ook hun uniform was de gekleede jas en de liooge hoed, waarlangs het overvloedige krulhaar omhoog kroop.dat een air van vroolijke nonchalance aan heel de figuur gal'. Ze droegen een glinsterende» pinkring, een bont gekleurde das. die in 't midden door een vergulden ring werd bijeenge houden en manoeuvreerden met 'u dunnen wandelstok van bamboe. Nauwsluitend was hun pantalon en wijde manchetten met groote, bloed koralen knoopen hingen over hun polsen. Een hooggesloten vest en een zijden veterbandje, dat langs de ran den van jas en vest kroop, brachten hun toilet in het type der fin-de-siècle-mode. 's Morgens zag je den bonisseur in 'n blauw werk pak met 'n nijptang op zijn rugeinde in de balken kruipen van het „in aanbouw zijnde" theater en 's avonds om acht uur stond hij, in volle uitrusting, met elegant gebaar en opgestreken knevels, den lof te verkondigen van miss Lola, Ursus den Athleet of madame Eudoxie, dé dikste dame der wereld. Hij sprak in gebroken N ederlandschgebrokei i Fransch en gebroken I tuitsch met een Vlaamseh accent. Hij kon een kwar tier lang een stok op zijn neus balanceeren en logeer de in een zeer goedkoop pen si'o n-voo r-kermisreizi- gers. Zóó is het beeld uit 't verleden van de figuren, die de onmiddellijke voor gangers waren van onze bioscoopportiers. Terwijl de bonisseurs zonder ophouden het pu bliek onderhielden, soms ernstig en met veel pathos de wonderen aanprijzend van het theater, soms door vermakelijke samenspraken met Busto of Carlo, de speelclowns. zwijgen de bioscoopportiers. Terwijl de bonisseurs een bp-Zich-zelf-staand type vertegenwoordigden van het genus „heer", zweemen de bioscoopportiers naar het gemoedelijk-militaire door uniform en houding. Ze zijn ongewapend, goed moedig, zelfs zachtmoedig. De bonisseur roemde met luide stem de uitstekende kwaliteiten van inissLola.... Welke bioscoopportier krijgt het in zijn hoofd om het publiek, dat naar de reclamefoto's kijkt, te ver tellen over de schoonheid van Greta Garbo en hare ondoorgrondelijkheid De bonisseur dwong het publiek met den blik van zijn oogen, de punten van zijn snorren en de smee- kende kracht van zijn stemDe bioscooppor tier kijkt niemand aan, is clean-shaven en zwijgt met de handen op zijn rug. De bonisseur was enthou siast, luidruchtig, een op zienbarende wandelaar van het podium. De bioscoopportier is rustig, bedaard en dren telt.' Beteekent dat: vooruit gang r Ach hel is anders, dat is alles. Iri den rustigen tijd valt het fin-de-siècle leef den de bedrijvige, nooit stil-staande bonisseurs In den nerveuzen, snellen,, modernen tijd werken de apathische bioscoopportiers. De reclame over-gaünt hen. Ze vinden 't wel goed. Ze zijn er. dat is genoeg. De luidspreker legt hun het zwijgen op. 't Publiek komt tóch binnen, de reuzenkoppen van May West of Anabella maken hen klein. Wat zou de bioscoopportier nog te vertellen hebben als boven zijn hoofd twee sterren elkaar een zoen geven, die honderdmaal vergroot wordt in zeven kleuren! Wat heeft hij toe te voegen aan den wereldglimlach van Shirley! 't Publiek stroomt tóch binnen. Hij drentelt onder den Melkw eg van planeten, sterren en sterretjes even rustig als op '11 Zondagmorgen achter den kinderwagen in 't Vondelpark. 't Publiek kent de artisten beter dan hij, niets nieuws ban hij vertellen. Marlène. Greta, May en Zarah zijn familie van heel de wereld't publiek kent de lengte van haar oogwimpers, 't geluid van haar stemmen. Vroeger, bij Sprietja, toen was ieder pro grammanummer een geheim. De bonisseur had 'r een kluif aan, die kon een hooge borst zetten en vol trots de krullen tegen z'n hoogen hoed laten klimmen. Hij kon fantaseeren naar hartelust, omdat niemand wist wat er achter de roodfluweelen gor dijnen verborgen werd. Hij kon ten minste wat vertoonen aan de mensehen. Hij kon met z'n bamboe- wandelstok wijzen naar de biceps van den athleet-in- pantervel. naar de frêle gestalte van miss Lola met de karmozijnen vlekjes op 'r wangen. Hij kon oorvijgen uitdeelen aan de clowns en bij de muziek der oempa's het publiek uitnoodigenMaar thans! Geen miss Lola. geen clowns in de hal, hoogstens *n houten Charley. En tóch is hij onmisbaar. Al is de aardigheid er af. hij is broodnoodig, misschien zelfs nuttiger dan de bonisseur. We mogen niet vergeten, dat een bios coophal zonder werkelijk levend wezen ondenkbaar is. De juffrouw in 't loket is niet genoeg. Ze is bijna onbereikbaar en 't kringetje dat ze beheerscht is zeer klein. Daar ntoef een echte mensch loopen tusschen tie houten en papieren reclamefiguren, daar moet lei ding zijn. En, wat de eenmaal klassieke bonisseur niet bij machte was te doen al was hij nog zoo luidruchtig, dat is. de schakel-zijn tusschen het publiek en de kassa. Daar zit menige mogelijkheid aan vast én 't scheelt zoo veel of je de menschen te woord staat met '11 hoogen hoed óf 'n uniformpet op je hoofd. Aan 'n man met 'n hoogen zije durft tie doorsnee- Nederlander nu eenmaal geen fooi geven. De bioscoopportier behoort aan heel de mensch- beid. Het is met hem gesteld als met 'n kellrier: je onthoudt zijn gezicht tot in hoogen ouderdom. Hij bewoont een stukje grond tusschen de vier muren der bioscoophall. dat een soort Niemandsland is. zooals de ruimte tusschen de café-tafeltjes, waarop de kellner zich beweegt. Zijn gezicht en zijn manieren kent iedereen. Je weet, dat ie, zonder ooit op te houden, met kauw- gummi bezig is. Als je hem tegenkomt in een ander stadsgedeelte dan waarin zijn bioscoop is gelegen, zie je ineens Greta en Marlène naast hent zweven. Hij groet je altjjd, omdat ie gewend is te groeten. Hij is meer dan vriendelijk, omdat hij in zulk een nauw contact met de menschen leeft. Maar. of hij er een zeer aparten kijk op de menschen op nahoudt! Vraag zijn meening maai eens over de tegenstelling. Over de grofheden eü vriendelijkheidje8. Over de teederheden van de jéugd en de geheimen van meer gevorderden. Hij bekijkt den mensch uit de schaduw van *u uniform pet. Dat is een merkwaardig standpunt. Een uniform zondert 'n mensch af, geeft hem iets onwezenlijks, isoleert hem. Zoodra hier of daar 'u vergulde knoop óf 'n galonnetje zit. slingert zich denkbeeldig prikkel draad rondom den mensch. Ook de bioscoopportier is dus geïsoleerd. Eenzaam staat hij tusschen de honderden die de kassa passeéreii. Éénzaam in zijn uniform. Populair rnaar onbegrepen; nauw verbon den mét de fijm -wereld en toch oneindig ver daarvan verwijderd. Dit doet de uniform. Zij trekt ddn (zie de mobili satie) en tóch H E R M A N M O E R K E R K

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 10