23
dat kon hij niet. Trouwens: sinds zijn terugkeer naar
Parijs had hij nooit meer hartelijk gelachen.
't Is mijn eigen schuld, piekerde hij. Ik heb
dat geld verzameld met een slecht doel; ik wilde het
gebruiken tegen mijn vader. Alleen maar om mijn
wraak te kunnen bevredigen heb ik naar rijkdom
gestreefd. Hoe kan dat geld ooit geluk brengen? Hoe
kan het ooit voldoening schenken?
Neen. voldoening schonk het geld niet. Zelfs niet in
begin April, toen het keizerlijk decreet geteekend en
het Champ de Mars bepaald werd tot tentoonstel
lingsterrein. Het schonk zelfs geen voldoening toen
Alexander van Heusden alle hem toebehoorende
terreinen verkocht had en ruim vier en 'n half millioen
francs rijk was. Wat had hij aan dat goud?
Alexander van Heusden, net achtentwintig jaar.
was een eenzaam mensch.
Hij was indertijd uit Holland gevlucht, waar het
naar zijn meening te eng en benauwd was. Maar terug
gekomen in Parijs, waren zijn oude vroolijkheid en
'levenslust verdwenen. Wat voorheen zoo prachtig
had geschitterd, bleek bij nadere beschouwing klater
goud te wezen. De vrijheid en schoonheid zijn in
Parijs niet grooter of kleiner dan in het minste
Geldersche dorpje. Want de vrijheid ligt niet in
schittering. Slechts inwendig kan de mensch vrij en
schoon zijn.
Toen Alexander van Heusden tot dit inzicht kwam,
werd hij ongevoelig voor zijn rijkdom. Het speet hem
voor die verloren illusie. Hij zag geen doel meer in
het leven. Zijn wrok was dood en het klatergoud kon
hem niet meer verblinden. Wat kon hij nog doen?
Baron Haussmann, zijn oude vriend, gaf hem het
antwoord op deze vraag. „M'n beste Van Heusden,''
zei de baron op dien ochtend in Juni tegen hem
„u lijkt mij de meest geschikte man om in Den Haag
onze belangen voor te bereiden"
En hij had geantwoord: „Ik ga er zoo gauw moge
lijk, naar toe, monsieur."
„Zie eens," hernam Haussmann, „officieel kunt 11
de Fransche belangen niet vertegenwoordigen; offi
cieel moet ik mij in verbinding stellen met het Neder-
landscli gezantschap en consulaat in Parijs en met
het Fransche gezantschap in Den Haag. Maar u. die
het nu al eenige jaren van nabij hebt gezien, weet heel
goed, hoe die officieele instanties werken. Willen wij
dus verzekerd zijn van een levendig Hollandse!) e
interesse voor de tentoonstelling, dan moeten we ons
laten vertegenwoordigen door iemand die ter plaatse
goed bekend is en als niet-officieel persoon niet door
banden belemmerd wordt. M'n beste Van Heusden.
u kent de tentoonstellingsplannen evengoed als ik:
beter dan de keizer. IT bent Hollander en zult in Den
Haag makkelijker relaties
vinden dan een Fransch-
man. U zoekt contact met
de Kamers vanKoopflhndel,
met fabrikanten, reeders,
kortommet ieder die voor
onze tentoonstelling van
nijverheid en industrie in
teresse kan hebben. Hei
zal u niet moeilijk vallen.
En,", liet hij er met een
veel beteekenend lachje op
volgen, „behalve van zeke
re voordeelen, kunt u bij
voorbaat ook overtuigd
zijn van den persoonlijken
keizerlijken dank."
Toen Alexander van
Heusden 's middags thuis
kwam, deed hjj een mede-
deeling die Hendrik Carse-
boom reeds vier uur ver
wachtte: „Carseboom, pak
al onze koffers; we gaan
dezer dagen naar Holland
en zullen er misschien een
poosje blyven."
IV.
Op den dag van haar
huwelijk had Willem Ever
hout George van Heusden
zijn schoondochter vader -
MOOI NEQER,LANP.
Naarden (N.H.) Molen aan
de plassen.1
lijke liefde" aangeboden. Hij liet het niet hij een
aanbod.
De eerste paar maanden kon hij niet veel anders
doen dan van de Heusekom naar Velp verhuizen en
intrek nemen in een hotel. Met een ruiker versche
bloemen wandelde hij iederen ochtend naar het land
huis Bunschoten om naar den toestand der patiënte
te informeeren. Want Charlotte, zijn schoondochter,
was ernstig ziek.
Het drama op de Heusekom was voor Charlotte
een mokerslag in den nek geweest. Ze kon zieli geen
rekenschap geven van het gebeurde, ze begreep niets
van de menschen om haar heen. ze kou niet denken
ze was versuft. De weinige gasten verlieten heel stil
het kasteel en waren kiesch genoeg om aan de zaak
geen ruchtbaarheid te gevenze zwegen, deels omdat
ieder in zijn stand zich beleedigd achtte, deels ook
uit medelijden met. de bruid. Het was Sophie Bun
schoten. die in de daarop volgende dagen haar leven
offerde voor dat van haar dochter.
Men droeg de bewustelooze bruid naar een kamer
naar de slaapkamer die voor het jonge echtpaar
bestemd was. Willem van Heusden spande zelf een
paard voor de sjees en reed in den sneeuwnacht naar
Doetincliem om den dokter te halen. Bij Charlotte's
bed schudde de dokter bedenkelijk het hoofd.
,,'n Zenuwschok," verklaarde hij. „Ze moet vol
komen rust hebben en mag geen minuut zonder toe
zicht. Ik zal een verpleegster uit Arnhem sturen."
„Dat is niet noodig, dokter," zei de moeder. „Ik
blijf bij mijn kind."
„Alles goed en wel, mevrouw, maar ook u zult op
tijd moeten rusten. En dan.
„En dan ben ik er ook nog, dokter," zei een zachte
stem achter hem. Het was Mina Rutgers, die bij het
naar bed brengen der patiënte geholpen had. „Niet
waar, mevrouw, ik mag u toch wel helpen? Ik ken
juffrouw Charlotte al zóó lang. vanmorgen, hij
het aankleeden, heb ik haar ook geholpen
Tranen kwamen haar in de oogen.
Door dit bolwerk van liefde kon de dokter geen bi es
slaanhij beloofde, den volgenden dag terug te
komen en ging heen. Voor Sophie Bunschoten en
Mina Rutgers begon een gemeenschappelijke strijd
tegen den dood.
Drie weken, elk van zeven etmalen, vochten ze dag
en nacht, ieder uur en iedere minuut, tegen den dood,
die het jonge leven wilde wegmaaien. Er was geen
seconde van rust of pardon. Behalve deze beide
vrouwen en de dokter, kwam niemand in de kamer dei-
zieke. Zelfs Karei Bunschoten mocht niet naai- zijn
dochter kijken. Toen de drie weken voorbij waren,
zei ds dokter tegen Sophie Bunschoten: „Mevrouw,
ik feliciteer u. In zulke gevallen zijn doktoren mach
teloos; hier kon alleen God en de liefde van een moe
der helpen."
De zieke herstelde langzaam. Men bracht haar
terug naar de ouderlijke woning in Velp. Het duurde
echter nog maanden eer ze geheel de oude was.
Heeleinaal „de oude" werd ze nooit meer. Men zou
zeggen, dat het meisje Charlotte gestorven was in het
ziekbed op de Heusekom. Een nieuwe mensch was
geboreneen jonge vrouw, aanvankelijk nog wat
bleek en stil. doch met oogen waarin een geweldige
levensdrang lag. Het bedeesde kostschoolmeisje
bestond niet meer. in het ziekbed was Charlotte
gerijpt tot vrouw.
„Ik ben trotseh op je," zei Willem van Heusden
toen hij voor het eerst met zijn schoondochter een
wandeling in het park maakte. „Charlotte, je bent
nu heel anders dan vroeger. Je houding is zelf
bewuster, je draagt het hoofd veel flinker en
Hij bleef staan en keek haar in de oogen. „Charlotte,
ik kan niet anders, ik moet het zeggen; je bent
mooi!"
Ze glimlachte zwakjes. „Complimentjes aan uw
schoondochter?"
„Charlotte, je bent mooi! Ik mag het toch wel
zeggen, nietwaar? Je bent een schoonheid! Ik heb
nog nooit zoo'n mooie vrouw gezien als jij."
„Als u nog meer van die complimentjes maakt, ga
ik dadelijk naar binnen," dreigde ze glimlachend.
Er was sprake van een „schoonvader" en een
„schoondochter", maar over den jongen echtgenoot
werd geen woord gerept. Niemand sprak over hem.
Charlotte dacht zelfs niet aan hem. Dat wil zeggen
niet op persoonlijke manier. De verloving en de ver
lovingstijd waren voor haar als een droom geweest.
Een paar maal had ze een jongeman gezien, die uiter
lijk een zeer goeden indruk maakte. Stelde ze zich
een toekomst voor aan de zijde van dien man. dan
voelde ze zich geborgenhij zou alle moeilijkheden
van haar wegnemen en haar als een trouwe kameraad
Ier zijde staan. En blijkbaar interesseerde hij zich ook
voor haar, want iederen dag stuurde hij bloemen.
Tegen een huwelijk was dus geen bezwaar.
Maar verlangde ze ook naar hem? Verlangde ze
zoo sterk naar hem. dat het leven zonder hem waar
deloos zou wezen? In één woord: had ze hem lief?
Neen! Zelfs in den verlovingstijd had ze uiet on
stuimig naar hem verlangd. Op haar huwelijksdag
had ze zich gevoeld als een prinsesje te midden van
een juichende menigte, maar het was slechts een be
vrediging van haar ijdelheid geweest. Dat naast haai
de man zat wiens gezelschap ze prettig vond, ver
heugde haar eveneens, maar misschien was ze
Vervolg op bladz. 26