„Enfin, ik zal u niet lang ophouden," zei hij. ..I weet waar 't, om gaat. Ik heh den stakker bezocht- boven. Hij is stapelgek. U bent er zóó mee klaar. Ik krijg meteen uw certificaat wel. Ik wou weg." Finlay drukte zijn lippen op elkaar, om het scherpe antwoord in te houden, dat hem letterlijk naar de tong .sprong. „Ik zal meteen naar boven gaan." Terwijl hij de trap op liep, hoorde hij Snoddy roepen „Maakt u een beetje voort? Ik heb 't druk en ik moet nog uit dineeren vanavond." Alex Deans lag te bed zeker om hem kalm te houden. Zijn zuster zat naast hem en blijkens haar roode oogeu had ze geschreid. Toen Finlay binnenkwam, stond zij aanstonds zwijgend op en ging aan het voeteneinde van het bed staan. Haar stilzwijgen was zoo wanhopig, de heele sfeer in de kamer zoo somber en tragisch, dat Finlay even een gevoel van kou kreeg, bijna van vrees. Hij keek naar Alex en in 't eerst herkende hij hem nauwelijks. Hij was niet erg veranderd, 't was Alex nog wel, maar 't leek wel of zijn wezen verdoezeld en verouderd was. Zijn trekken schenen iets grovere te hebben, dat moeilijk nader aan te wijzen viel. Zijn gezicht leek dikker, zijn neusgaten wijder, zijn lippen breeder, zijn huid bleeker, afgezien van een lichtroode vlek over zijn neus heen. Over 't, geheel zag hij er lusteloos, zwaar, onaan doenlijk uit. Finlay sprak hem aan. Hij gaf 't een of ander onzinnig antwoord, zoo binnensmonds, dat er weinig van te verstaan was. Finlay vroeg aan Annie: „Hoe lang is hij al zoo?" Zij antwoordde dof: „Twee dagen zoowat ten minste. Vóór dien tijd was hijwild." „Hoe bedoelt u dat?" „Och, 't is niets...." Zij aarzelde en ging on willig voort: „Hij wou me te lijf.... lieelemaal buiten zichzelf.... anders was er niets.... terwijl hij altijd zoo goed voor me was." De man op het bed bewoog zich onrustig. „Ik vermoord jullie allemaal," mompelde hij. „Jullie gooien vergif over de planten. Geef de schop eens hier, Jamie. Ik wil graven.... graven.... wormen steken!" Er viel stilte na die wartaal. Taal van een krank zinnige. Ten minste.... misschien! Finlay was er nog niet zeker van. Misschien had Snoddy hem, met zijn airs, in de contramine gebracht hem het besluit opge- dwongen, zich geen meening te laten voorschrijven door een ander. Maar neen, 't zat dieper. Heel achter in zijn bewustzijn roerde zich zwakjes een zesde zintuig, een gevoel van waarschuwing, van op-moeten-passen, een eigenaardige, onpeil bare intuïtie. Hij hief Alex' hand op, die was droog en ruw, de vingers waren aan de toppen iets verdikt. Hij nam temperatuur op die was beneden normaal. Hij zette zijn duim in het opgezette,'water zuchtige gezicht de zwelling was vast, uiet elastisch, de holte bleef niet staan. Hij dacht diep na, de oplossing, die 't meest voor de hand lag, verwerpend, rondtastend in de donkere uithoeken van zijn kennis en begrip. En plotseling ging er Finlay een licht op. Het ver vulde hem met een onuitsprekelijke blijdschap. Hij had hethij had het! Hij had *t wel uit kunnen schreeuwen van voldoening. Myxoedema dat was 't! Deans was niet krankzinnig! 't Was een sprekend geval van defectieve werking der schildklier! Alle symptomen sloten netjes, mooi in elkaar, als de stukjes van een puzzle. De achteruitgang van liet geheugen, trage geesteswerking, verzwakking van begrip; de buien van prikkelbaarheid, van lust tot geweldpleging; de onsamenhangende taal, de droge huid, de spatelvormige toppen, het opgezette, stijve gezicht Wat een heerlijke zegepraal, het ziektebeeld zoo scherp voor zich te hebben! Finlay hield zich met moeite in en stond op. Terwijl hij met rustige zekerheid zijn stoel weer tegen den muur zette, zei Annie treurig: „Pen en inkt staan op tafel, dokter naast de papieren." „Dat heeft geen haast, Annie," antwoordde Finlay. „Ik heb op 't moment geen zin om te schrijven." Hij keek haar met een lachje aan en ging naar beneden. Hij trad de voorkamer binnen. Toen zei hij, met ingehouden stem ,,'t Spijt me, dr. Snoddy, maar ik kan dat certifi caat over Alex Deans niet afgeven." Snoddy keek hem verbluft aan. Zijn mond viel half open, zijn oogen bolden uit, zijn gladgeschoren, rose gezicht begon langzaam rood te vlekken. Hij riep uit „Bent u ook gek geworden?" „Ik hoop van niet!" „Waarom geeft u dat briefje dan niet af?" „Volgens mij in Deans niet krankzinnig, 't Lijkt me heel duidelijk myxoedema." Snoddy keek. alsof hij een beroerte zou krijgen. Toen drong het tot hem door, hoe de zaken stonden. „Wel allemachtig! Wou u mij tegenspreken? Ik ben toch bij hem geweest? Ik heb 't toch zelf ge constateerd? Hij is gek gevaarlijk krankzinnig!" Finlay bleef met gedempte stem spreken. „Ik denk er anders over. Volgens mij is Deans alleen geestelijk ziek. omdat hij lichamelijk ziek is. 't Zou een misdaad zijn, hem naar 't gesticht te sturen, vóór we 't met een volledige schildklier- behandeling geprobeerd hebben." „Misdadig!" viel Snoddy uit. „Onbeschaamde kwajongen! Schildklier! Durf je mij hier een lesje te komen geven?" „Ik denk er niet over. u een lesje te geven, dr. Snoddy," zei Finlay. Hij was wat bleek ondanks Cameron's raad werkte liij zich hoe langer hoe meer vast, voelde hij maar zijn stem klonk bedaard. „Ik zeg alleen, dat ik geen certificaat kan teeke nen, en ik noem er mijn redenen bij. En nu wensc-h ik u goeden avond - 't is mijn patiënt niet en ik kan verder niets doen." Hij deed de deur open. terwijl Snoddy stond te razen „Jij met je nieuwbakken nonsens! Ik zal je wel leeren! Ik zal wel zoTgen, dat 't tweede certificaat er komt. Ik zal je voor de heele stad aan de kaak stellen." Finlay reed met een strak gezicht naar huis terug. Toen zij voor de voordeur van Arden House stonden,.wierp hij Jamie de leidsels toe. sprong uit de sjees en liep rechtdoor naar boven. Cameron was niet alleen, zag hij: Dan Gillespie, de schrijver, was aan komen loopen om een praatje te maken. Maar daar trok hij zich niets van aan. Botweg zei hij: „Ziezoo 't is zoover." „Heb je 't certificaat voor Alex afgegeven?" „Neen! Ik heb ruzie met Snoddy gehad.. dat de stukken er af vlogen!" Cameron's voorhoofd betrok. „Ik zal ir vertellen hoe 't gegaan is," zei Finlay snel. En hij gaf een volledig verslag van zijn be vindingen. Naarmate Finlay verder kwam, trok Cameron's gezicht bij. Hij keek Finlay voortdurend aan; af en toe knikte hij. als wilde hij instemmen, er kwam glans in zijn oogen en een paar malen stelde hij snel een vraag. Eindelijk zei hij met nadruk „Ik geef je groot gelijk, man! Groot gelijk. Ik vind 't een heel knappe diagnose van je." Gillespie vroeg, met groote nieuwsgierigheid in zijn lange advocatengezieht „Waar zit die schildklier eigenlijk?" „Onder je adamsappel. Dan," antwoordde Came ron met een lachje. „Zoolang die behoorlijk werkt, merk je niet eens, dat je hem hebt, Maar als liij gaat haperen...." Hij knipte veelbeteekenend met zijn vingers. Er was een korte stilte. „Geen kruid voor gewassen dus?"- vroeg Gillespie. „O jawel," zei Cameron langzaam. „Als je 't ten minste 'n kruid wilt noemen. Schildklier-extract, door den mond ingenomen. Dus dat krijgt Alex Deans." „En Snoddy dan?" opperde Gillespie. „Ik houd me aan mijn assistent, tegen duizend Snoddy's in als 't moet," zei Cameron stunrech. „Ik heb óók niets met dien meneer op. dat. mag je gerust weten. Ik zal me nergens mee bemoeien denk dat maar niet. Ik zal geen voet bij Deans over den vloer zetten. Maar ik stuur er Hyslop op af. En geloof maar gerust, die zorgt wel. dat er geen gekke dingen gebeuren." Hij wierp zijn plaid af. „Janet!" riep hij. „Janet! Haal Annie Deans even hier, met de sjees hoe gauwer hoe liever!" Zoo geschiedde het dus, dat Snoddy dien patiënt verloor en Hyslop hem overnam. Cameron had graag het heele geval geheim gehouden, want hij liield niet van schandaaltjes. Snoddy echter liep njet zijn neus in de lucht rond te bazuinen, welk een belee- diging hem was aangedaan. Annie Deans had hem de deur gewezen, omdat hij zijn heiligen plicht deed Dat eigenwijze, jonge ventje, Hyslop, was gewoon een kwakzalver. Let maar op hij maakte dien armen Deans nog af! Moord mocht hij 't natuurlijk niet noemen, maar of 't veel scheelde. Het geval werd onstuimig besproken in de stad. Menigeen vond, dat Snoddy verongelijkt was. Ge leidelijk groeide er een wrevel tegen Finlay, een hei melijke afkeerigheid. De burgerij ergerde er zich aan, dat hij geen woord over 't geval wou uitlaten. Daar bleek uit, vond men, dat Finlay iets te verbergen had. Waarom zorgde hij andere zoo angstvallig, dat er geen mensch bij Deans in huis kwam? Waar was 't anders goed voor, Alex zoo volslagen geïsoleerd te houden? Hij werd op straat nageroepen, als hij zijn visites aflegde. Hij wist, hoe haatdragend een kleinsteedsche bevolking kan zijn. Maar hij hield zich kalm, tegen alles in. En grimmig hield hij zijn mond dicht. Hij zweeg zelfs tegenover Cameron, en hield zich, alsof hij den vragenden blik niet zag, die nu en dan op hem gevestigd werd. De verantwoordelijkheid kwam op hém neer. Hij wilde haar alleen dragen. En toen, op een frissehen Novemberdag 't was een Woensdag vroeg hij aan Cameron, of hij een uurtje vrij kon nemen dien middag. Cameron knikte. „Wat wou je doen?" Finlay antwoordde met een stem, even droog als die van zijn ouderen collega alsof hij een innerlijke pret bekampte. „Ik wou alleen maar een wandelingetje maken. even de stad rond, met een kennis." Hij stond op van de ontbijttafel en zei niets meer. In den loop van dien middag, toen Cameron in zijn tuin met zijn snoeimes rondscharrelde, sloeg het hekje open en kwamen er twee personen binnen. Hij bleef stokstijf staan om hen te zien naderen. „Alstublieft," zei Finlay rustig. „Hier hebt u uw tuinman terug." Het was Alex de oude Alexmager en stoer, met zijn bekende, uitdagende lachje. Hij had de oogen van iemand, die veel ellende heeft doorgemaakt, maar zijn oude betrouwbaarheid, zijn oude eerlijkheid spraken er óók uit. „Zoo zoo, en hoe gaat 't?" vroeg Cameron werk tuiglijk. „Prachtig," zei Alex verlegen. „Alleen een beetje last van mijn hand." „Alex heeft pas handdrukken gehad van vijf honderd verschillende menschen," legde Finlay luchtig uit. „Toen we de stad door liepen, begrijpt u." Jamie had zich bij hen gevoegd. Er brak een on- beheerschte blijdschap door zijn natuurlijken ernst heen. „Vijfhonderd?" riep hij tegen Cameron, met zenuwtrekkingen van opwinding en vreugde in zijn gezicht. „Vijfduizend zal er beter bij komen! Wat een middag, wat een middag! Ik ben die twee achter na geloopen, van de Railway Road af, de High Street door, langs de Cross, en de Church Street in. u had eens moeten zien wat een mensclienen hoe ze keken Aan de Cross scheelde 't niet veel of 't werd een hoeraatje en op den hoek van College Street liepen ze Snoddy tegen zijn lijf. Ik moet er niet aan den ken!" schaterde Jamie. „I* had eens moeten zien. wat dié voor een gezicht zette! Hij viel zoowat dood neer, da's geen sikkepitje overdreven." Toen begon hij een serie lachvlagen als van een hyena. „Opstappen, Jamie," zei Cameron streng, en hij beet op zijn lip om zelf niet te lachen. „Neem Alex maar gauw mee naar Janet. dan kan hij thee krijgen." Zij gingen, en Cameron greep Finlay bij zijn arm. Nu kómt 't. dacht Finlay. Dit was het moment, het groote moment, dat hij een complimentje zou krijgen van Cameron. Maar terwijl zij op het huis toelie|>eii. zei Cameron alleen „Nu krijg ik, goddank, aanstaanden zomer mijn geraniums weer." Maar er klonk een ongewone hartelijkheid in zijn stem.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 13