29
lederen dag wijst de sergeant van de week een
nieuwen kamerwacht aan en wie dagelijks ons
kwartier betreedt, merkt al dadelijk dat er groot ver
schil bestaat tnssehen den eenen kamerwacht en den
anderen. Er zijn er bij, die werkelijk plezier in hnn
baantje hebben en er prijs op stellen hun kamers
keurig in orde te houden. De beste kamerwacht bij
ons is een schipper. In stoffen en vegen is hij niet zoo
geweldig, doch onbetwist kampioen is hij op 't gebied
van zwabberen. Daarbij smijt hij alles kletsnat en laat
zijn zwabber, op schippersmanier, behendig over zijn
arm rollen. Zoolang hij bezig is blijft er niets op z'n
plaats en plensen steeds opnieuw de watermassa's
neer. Maar als hij klaar is mag (le boel dan ook gezien
worden
Dat is onlangs nog gebleken toen er opeens 'n
sportieve two-seater voor ons hek stilhield en 'n
jeugdig uitziend kapitein de trappen opklom en de
kamers ging bekijken. De schipper was juist aan de
beurt en de vloer blonk gewoonweg!
„Prachtig," zei de jonge kapitein en de schipper
kreeg 'n heel compliment.
Tjonge, dacht de schipper. Dat gezicht komt
me bekend voor, zou dat niet. En toen hij even
later naar buiten keek, bleek dat hij goed had gezien,
want daar kwam ijlings de wacht in 't geweer en liet
de sergeant 't geweer presenteeren: 't was prins
Bernhard, die zoo onverwacht ons kwartier had geïn
specteerd
Maar er zijn ook arulere kamerwacht»! Vandaag
bijvoorbeeld, nu korporaal Papkind in hoogst eigen
persoon 'n ronde langs de kamers doet, mankeert er
heel wat aan. Want hoog liggen op de tafel de resten
kuch van.'t ontbijt, overal slingeren kranten en leege
sigarettendoosjes, kortom, zooals dat bij ons in 't
veldleger zoo kernachtig heet: d'r deugt geen fluit
van.
„Kamerwacht," opent korporaal Papkind het
gesprek. „Veeg as de gesmeerde bliksem de rommel
an of d'r gebeure hier ongelukke."
„Maer. korporael," zegt de kamerwacht met 'n
keurig Haagsch accent en nu weten we meteen wie
de boosdoener is. „Maer, korporaal, ik heb heelemael
geen bezem."
„Zoo, heb jij geen bezem." gromt Papkind drei
gend. „En waarom ben jij dan niet naar me toege-
komme?"
Ja, daar heeft onze keurige Hagenaar tot zijn spijt
werkeljjk niet aan gedacht
„Ik zal jou '8 wat zeggen, Nellie," buldert Papkind
nu. „Jij gaat met me mee om '11 bezem te halen, 'n
eninmer met '11 dweil krijg je ook. Pin as 't hier over
'11 uurtje niet schoon is, zal ik over jou 's 'n heel vel
inodelpapier volschrijven."
Hm, als 'n meerdere modelpapier gaat beschrijven,
pleegt er meestal met sierlijke letters „rapport"
boven te staan en op zulk een rapport volgt gemeen
lijk '11 pijnlijk kwartiertje in de kamer van den
kapitein.
„Tjae, veuruit dan maer," zegt Nellie gelaten.
Hij overwint den tegenzin die de klanken „emmer
en dweil" hem kennelijk inboezemen en sjokt met
den vertoornden korporaal mee ten einde in 't bezit
te worden gesteld van het voor een kamerwacht
nu eenmaal onontbeerlijk gereedschap. En dan
vervolgt Papkind z'n inspectiereis.
OVERSTAPPIE VERSCHIJNT
Wat doet int.usschen onze Overstappie? Ook hij
doet dienst, zij het als facteur. Kamerwacht js hij
nooit, voor al dat soort, karweitjes is hij, zooals hij
zelf te zeggen pleegt,, „feels te fijn gebouwd". Nee,
Overstappie heeft andere dingen aan z'n hoofd.
Moet hij niet een postwissel innen voorden menage
meester eh bovendien voor den sergeant-majoor
'11 doosje pennen meenemen? En dan nóg z'n dage-
lijksche tocht naar het postkantoor! Nee, facteur
Overstappie heeft 't druk genoeg. Maar. nu hij Pap
kind zoo ijverig in de weer ziet moet hij toch eens
kijken wat er aan de hand is. Papkind is inmiddels
weer vertrokken, maar op de kamer staat Nellie.
Heel onbeholpen houdt hij een bezem vast.
„Hao! Meneer de baron gaot eigehandig effe de
floer fege," constateert Overstappie met voldoening.
„Dat keu goed worde."
Doch Nellie blijkt op dit punt minder optimistisch
gestemd. Hij onthult zelfs, dat 't gebruik van een
bezem hem ten eenenmale volslagen onbekend is.
„Hoe bestaot 't?" schrikt de facteur nu oprecht.
Korporaal Papkind op bezoek bij drogist Puypkrijdt.
Grootschfl dingen zijn op komst!
„Iloe krijge se dan bij jullie in Den Haog de ftoere
schoon? Met likke seker?"
„Nee, züg," vertelt Nellie argeloos. „Ik geloof, dat
ze daer stofzuigers veur gebruiken."
„Misschien ken je hier óók soo'n mesjien op de
kop tikke," oppert Overstappie. „Probeer't eens hij
de sergeant-majoor...."
„De majeur?" schrikt Nellie. „Nee. zag, dat doe
ik nou toch liever niet."
„Maor die heb 'n aogentuurtje in stofzuigers,"
houdt Overstappie aan. „Je ken d'r toch altijd
eentje op zicht fraoge?"
„Is 't lieusch? Da's 'n idee, zag."
„As ie niet befalt, geef je '111 weer gewoon terug,"
meent de facteur. „Die dinge motte nogal prijzig
weze.
„Misschien kan m'n mae d'r wel een gebruiken?"
„Of anders verloot je 'm," oppert Overstappie.
„Of je verpatst 'm an boere-.lilles as die met Mientje
gaot trouwe."
,,'k Gae toch 's vraege," zegt de Hagenaar lijzig
en werkelijk, hij gaat zich gereed maken om bij den
sergeant-majoor 'n stofzuiger-op-zicht te bestellen!
Even staat onze facteur sprakeloos. Zal hij den
Hagenaar nog waarschuwen?
Maar nee, dat. zou zonde zijn.
Het is echter Papkind, die alles bederft. Juist op
tijd komt hij binnen.
„Mag ik weten, waar meheer naar toe gaat?" in
formeert hij vol argwaan.
„Naer den sergeant-majeur," licht Nellie hem
vriendelijk in. „Even 'n stofzuiger haelen."
,,'n Wat briescht Papkind.
,,'n Stofzuiger, korporaal. Da's zoo'n ding, waer
je de stof mee...."
Even is het alsof de dikke Papkind zal ontploffen.
„Nellie!" brult hij dan. „Pak an die bezem en ga
vegen. E11 as je nou nog één keer met smoesjes aan
komt, zal ik je eigenhandig villen. Snap je dat?"
Ja, dat snapt de correcte Hagenaar. Maar hij
snapt niet, waarom onze dikke korporaal plotseling
zoo nijdig is. Was dat nou zoo gek met dien stofzui
ger? Hij wil Overstappie tot getuigp roepen, maar
de facteur is inmiddels spoorloos verdwenen.
„Hm," bromt Nellie.
Dan pakt hij den bezem en gaat vegen. Maar het
staat te bezien of uit hem ooit een goed kamerwacht
zal groeien
PAPKIND KRIJGT N VERZOEK
I' ziet, korporaal Papkind heeft '11 drukken dag.
Z'n humeur wordt er niet beter op als hij naderhand
de resultaten van Nellie's pogingen aanschouwt. En
tot overmaat van ramp komt de ordonnans hem
melden, dat hij onmiddellijk bij den kapitein moet
komen. Wat hangt hem nu weer boven z'n hoofd?
Maar dat loopt prachtig af. De kapitein heeft bezoek
van een burger, die naar korporaal Papkind heeft
gevraagd, namelijk meneer Puypkrijdt. En wat blijkt
nu? Meneer Puypkrijdt is drogist, maar behalve dat
is hij ook voorzitter van de plaatselijke vereeniging
tot bevordering van het vreemdelingenverkeer.
„Vreemdelingen hebt u hier anders genoeg,"
meent de kapitein.
Zeker, zeker, het is dan ook niet daarover dat de
drogist komt praten. De kwestie is deze: 't dorpje,
waar we gelegerd zijn, is al oud. Om precies te zijn,
over 'n paar weken zal het 750 jaar geleden zijn dat
't voor 't eerst in een oorkonde werd genoemd. Knap
pe koppen hebben dat uitgezocht. En nu zijn de
tijden er niet naar om grootsclie feestelijkheden te
organiseeren, maar aan den anderen kant: 750 jaar
is 750 jaar. D'r moet iets gedaan worden. F.n als de
korporaal zich nu met de organisatie wilde belasten.
In 't dorp hadden de menschen al zooveel over hein
gehoord
Drommels, dat lijkt Papkind wel! Nog dienzelfden
avond wordt in de drogisterij de eerste bespreking
gehouden. Hoe het dorp ontstaan is, weet niemand,
maar wèl is er nog 'n oude legende van 'n jonkvrouw
en 'n draak. Daar zal de bovenmeester wel meer van
weten
„D'r zit misschien 'n openluchtspel in," oppert
Papkind.
„Of anders 'n optocht!" steunt hem de drogist.
,,'n Winkelweek moet er ook komen."
„En 'n kegeltournooi!" bedenkt Puypkrijdt, die
voorzitter is van de plaatselijke kegelclub Gooi-lust
„Reusachtig!" prijst Papkind. „En misschien '11
gecostumeerde voetbalwedstrijd.
,,'n Fakkeloptocht met muziek!" juicht de dro
gist.
,,'n Luchtballon!" valt de dikke korporaal hem
hij-
F ziet, die twee hebben elkaar gevonden. Groote
dagen zijn op komst. L.
HRopGAH)