13 iets gedwongen», toen hij vroeg, wat hij voor haar kon doen. Zij wee» hem op een stoel, en ging even op haar kussen» liggen, voor ze antwoordde. ,.l* moet me eens vertellen, hoe lang ik nog leven kan." 'I Was de moeite waard, haar gezicht te zien. 't Leek wel, of ze een zekere pret in het geval had. Zij glimlachte even, vóór ze verder sprak. ,.tk heb tering pardon, u noemt, 't misschien liever tuberculose. Ik had graag, dat u even naar mijn longen luisterde en me vertelde, hoe lang ik 't nog vol moet houden." Hij had zichzelf kunnen slaan, omdat hij zoo dom was geweest. Hoe was 't mogelijk, dat hij 't niet aanstonds gezien had? Alles was er het tering- blosje, vermagering, de korte ademhaling. alles. Nu was er niets geheimzinnigs meer aan ilie vreem de, aandoenlijke matheid in haar optreden den vori- gen avond. Hij stond snel op en nam zwijgend zijn stethoscoop. Lang en zorgvuldig onderzocht hij haar horst, al hoefde hij eigenlijk niet lang te luisteren de kwetsuren waren ernstig. Van haar reehterlong was niets meer over, de linker was doorzeefd met werkzame ziektehaarden. Hij zweeg, toen hij klaar was. ..Toe maar," moedigde zij hem aan. ..Zegt n 't maar gerust." Eindelijk, in groote verwarring, zei hij ,,U hebt misschien nog een half jaar." „U wilt me sparen," zei ze, zijn gezicht bestudee- rend. „U bedoelt eigenlijk zes weken." Hij antwoordde niet. Kr ging een vloed van mede lijden over liem heen. Hij keek haar aan, en trachtte dat ontredderde gezicht te zien, zooals het ooit geweest moest zijn. Ze was eigenlijk niet oud: ze was verouderd door de ziekte, niet door de jaren. Haar oogen waren inderdaad heel mooizij was ongetwijfeld een knappe vrouw geweest en een vrouw met smaak blijkbaar. En nu knoeide ze mee in die tienderangs pantomime, mikpunt van spot voor den eersten den besten pummel! Opzettelijk bracht hij zijn gedachten onhandig onder woorden. „Zet u dat soupertje vanavond maar uit uw hoofd. Oat laat uw gezondheidstoestand niet toe." ,,0, maar. ik wil er beslist heen! 't Is zoo lang geleden, dat me een soupertje werd aangeboden! En 't zal nog wel véél langer duren, voor 't, weer gebeurt." „Maar begrijpt u dan niet...." begon hij. „0 ja zeker," antwoordde zij. „Maar als ze die pret willen hebben, gun ik 't ze. Zoo is 't leven nu eenmaal niets dan een beetje verlakkerij." Zij lag door het raam in de verte te staren. Toen, als kwam ze tot besef der werkelijkheid terug, haalde ze haar portemonnaie onder haar kussen vandaan en vroeg, hoeveel ze hem schuldig was. Finlay kreeg een kleur; 't, was zoo duidelijk, hoe ze er voor stond. Maar al kon hij bot optreden, 't ontbrak hem niet aan tact. Hij was zoo hoffelijk, den prijs der visite te noemen hij was niet hoog en het geld zwijgend aan te nemen. Toen hij vertrok zei ze: „Dus tot vanavond, hoop ik." Hij kon haar dien lieelen dag niet. uit het hoofd zetten. Hij werd zich bewust, dat hij naar den avond verlangde. Hij wou haar weerzien, haar helpen al» hij kon, het verbluffende raadsel van haar persoon lijkheid oplossen. En toch zag hij tegen den avond op ook. Ilij was bang, haar te zien lijden onder Doggy's onuitstaanbaren spot. Eindelijk werd het elf uur, 't afgesproken uur voor liet souper. De afgesproken plaats was een klein, kortelings geopend restaurant in Church Street, - eigenaar eei> zekere William Scott, 't Was een heel behoorlijke gelegenheid, waar vooral handelsreizigers kwamen. De inwoners van Levenford noemden het „de Bluf", misschien wegens een zekere weelderigheid in tafellinnen en glaswerk. De Bluf werd natuurlijk veel vroeger gesloten dan elf uur, maar Doggy, die alles en iedereen kende, had er Scott toe gekregen, een uitstekend soupertje op te dienen in het kleinste zaaltje, voor een vlammend haardvuur. Het was een heel aardig zaaltje. Kr lag een goed vloerkleed, en in den hoek bij de roode pluchen gordijnen stond een piano (die naar een grootere zaal werd gesjord, als er gedanst werd). Finlay was vroeg, maar 't duurde niet lang, voor de anderen kwamen. Doggy kwam het eerst binnen gestormd, met een gewichtig gezicht, als diende hij een lid van de koninklijke familie aan. „Dandini!" riep hij. hevig buigend. „Ziehier Dandini!" Jackson en Peter Weir hadden waarschijnlijk vooral hun instructies gekregen van Doggy met overdreven respect maakten zij plaats voor Letty, toen zij naar den haard lie)). Zij was heel eenvoudig gekleed, in een donkerblau, we japonen misschien kwam 't doordat ze den liee len middag gerust had, maar ze zag er veel beter uit. in ieder geval minder vervallen in haar gezicht. Zij namen aanstond» plaats aan tafel: een uit stekende tomatensoep werd gevolgd door koude kip en een prachtige tong in gelei. Toen liet Doggy met vakkundige hand de kurk van een flescli champagne springen en Letty's glas vol schuimen. „U drinkt natuurlijk champagne?" vroeg hij, met een knipoogje naar Weir. Zij had het knipoogje zeker gezien, maar zij liet het uiet blijken. Zij antwoordde met kalmen eenvoud „Ik heb Veuve 'liquot altijd lekker gevonden. Maar ik heb *t in geen tijden geproefd." „Kom kom. juffrouw le Brun," zei Doggy. „Dat meent u niet! Ik kan me zoo indenken, hoe die tooneelsterren zich te goed doen." Volkomen gelijkmoedig antwoordde ze: „Vergis u maar niet! We krijgen allerellendigst eten op toer. Ik heb in geen weken een behoorlijken maaltijd geproefd. Daarom is 't nu juist zoo'n trac- tatie voor me." Zij nam een slokje champagne. „Hij is erg goed." „Aha, juffrouw le Brun," spotte Doggy, „ik zie wel, dat u een kenner bent! LT hebt zeker menig fijn soupertje meegemaakt van uw leven. Toe, vertelt u eens wat over die nachtelijke fuifpartijtjes!" Zij keek droomerig naar den haard en stak haar hand uit, alsof zij iets van zijn warmte wilde vatten. „Ja, ik ben nogal eens te soupeeren gevraagd. Bij Romano meermalen, en bij Gatti ook. en in 't Café Royal." Doggy grinnikte. Eindelijk werd 't goed: ze hapte. Straks kreeg hij haar zoo ver, dat ze ging speechen. Hij keek loerend opzij, terwijl hij haar glas bijvulde. „Dat was zeker, toen u in Londen optrad?" „Ja.in Londen." „U hebt natuurlijk dikwijls in eh.... grootere stukken gespeeld dan dit, juffrouw le Brun. Een zoo begaafd actrice als u. Finlay zat op zijn tanden te bijten bij die onheb belijkheid van Doggy. maar voor hij tussehenbeiden kon komen schudde zij haar hoofd. „Nee! Ik treed nu voor 't eerst in een pantomime op, en" zij keek even naar Finlav ,,'t is meteen voor 't laatst." „'Uw eigenlijke terrein is zeker de groote opera?" opperde Doggy boosaardig. Ze knikte rustig liet hoofd. „Ja. De opera." Het werd te erg. het werd heusch te erg. De opera! Zij sloegen dubbel. Weir liet een soort geloei hooren; zelfs de stugge Jackson zat te gnuiven. Maar Doggy hield zijn lachlust in toom. uit vrees, dat hij de pret bederven zou. „Neemt u 't ze maar niet kwalijk, juffrouw le Brun. De champagne is zeker den verkeerden kant bij ze opgegaan. We hadden 't over de opera, juffrouw le Brun de groote opera, juffrouw le Brun". Zij keek hem aan met haar droevig bedaarde oogen. „Noemt u me alstublieft niet meer bij dien dwazen naam. Dien gebruiken ze alleen maar voor de panto mime, Mijn eigenlijke naamis Grev Letty ftrey. een veel voorkomende naam in Austra lië, waar ik van daan kom: maar onder dien naam heb ik gezongen." Hierna kwam er een zonderlinge stilte. Toen hief Jackson, die groot ging op zijn journalis tengeheugen, en alle feiten over beroemdheden in zijn hoofd had, een langgerekt spottend gefluit aan. „Letty Grev! U wilt, toch niet beweren, dat u de Letty Grey bent?" „IJ hoeft me niet te gelooven, als u geen zin hebt." „Letty Grey is een beroemde zangeres geweest! Ze kwam uit Australië om in Covent Garden te zin gen. Ze heeft „Isolde" en „Aïda" en „La Bohème" gezongen. „Madame Butterfly" was haar grootste succes. Tien jaar geleden was Letty Grey dé gevierde ster in Londen." „En nu zit ze hier." Jackson keek haar ongeloovig aan. „Ik geloof u niet," zei hij vierkant. „Letty Grey was een uitstekende zangeres. Maar u hebt totaal geen stem." Zij dronk haar glas leeg. De champagne bruiste door haar hoofd, en wekte een onvermoeden glans in haar oogen en een diepen gloed in haar wangen. „Daar weet n niets van," zei ze. op een verachte- lijken toon nu. „U hebt me nog nooit hooren zingen. Ik heb in geen jaren meer gezongen." Weer keek zij naar Finlay. „Hij zou u kunnen zeggen, waarom niet. Maar mi heb ik zin om te zingen. Ja, ik geloof, dat ik 't doe. Ik zal voor de heeren zingen, om voor mijn souper te betalen." Nu was haar houding die van een koningin, die tegen een troep kinkels spreekt. Doggy en Weir zaten met open monden te kijken, toen zij opstond en naar de piano liep. Zij deed de piano open en liet haar vingers op de toetsen neerkomen. Zij wachtte een lange, dramatische pooze. Toen hield zij haar hoofd naar achter, haalde diep adem en begon te zingen. Zij zong Duitsch een lied van Schubert. Haar stem, even onzeker, al» een lang ongebruikt gebleven instrument, vervulde geleidelijk het zaaltje met een verrukkelijke zuiverheid van klank. Haar stem rees, honger en machtiger, en hief hen mee. De lucht vibreerde van hemelsche welluidend heid. Er viel een doodsehe stilte, toen het lied uit was. Jackson zat te staren alsof hij een spook had gezien, en in de oogen van den jongen Weir stond gejaagdheid en bittere schaamte. Maar zij wist niet eens meer, dat zij er waren. Snel ademend, iets voorover gebogen, bleef zij voor de piano zitten met een blik. die droomerig in de verte staarde. Toen begon zij opnieuw, alsof zij voor zichzelf alleen zong den liefdezang uit „Isolde". Aan het einde bleven zij als versteend zitten. Maar eindelijk kwam er leven in Doggy. „Allemachtig!" fluisterde hij nederig. „Wat is dat mooi." Zij keerde zich naar hen toe, en zei, met een flauw lachje om haar mond: „Nu nog even „Allan Water"." Finlay zag haar gezicht, het jachten van haar adem. Hij sprong op. „Nee!" riep hij. „Niet meer zingen - houdt u in 's hemelsnaam op!" Maar zij was al begonnen. De ontroerende woorden van het oude Schotsche lied werden met een onbe schrijfelijke gevoeligheid voorgedragen „Aan den zoom van Allan Water, toen de lente was gevlucht Er stonden tranen in Finlay's oogen. Doggy boog zijn hoofd neer in zijn handen. Maar terwijl zij geboeid luisterden, en haar stem in de tweede strofe steeg naar een laatste verheffing, sloeg het geluid eensklaps over en zweeg zij. Zij zat te wankelen op liet krukjeer kwam een fijn rood schuim op haar lippen. Zij keek hen aan met ietwat wezenloozen blik: toen viel ze zijwaarts neer. Finlay wist haar tijdig op te vangen. Terwijl de anderen met groot rumoer opstonden vroeg Jackson: „Wat heeft ze?" „Bloedspuwing," snauwde Finlay. „Geef eens koud water." Hij droeg haar naar de sofa in een hoek van het vertrek. Doggy stond half te huilen. ,,'t Is mijn schuld! 't Is mijn schuld! Kan ik iets voor haar doen?" „Haal een taxi, idioot," zei Finlay. „Ze moet, naar 't ziekenhuis." Toen ze haar naar het Cottage Hospital hadden gebracht was ze weer bij kennis. De volgende paar dagen knapte ze zelfs wat op, en toen begon ze lang zaam achteruit te gaan. Ze leefde in 't geheel nog drie weken. Zij was volkomen gelaten en tevreden. Pijn had ze niet. Zij kreeg al wat ze begeerde. Daar zorgde Doggy voor. Hij bracht haar iederen dag bloemen -j— heele massa's bloemen, die even een lachje op haar ingevallen gezicht riepen. Hij was bij haar, toen ze stierf, en toen hij uit het ziekenhuis kwam. dien kouden ochtend in Januari, spraken zijn trekken een vreemde, nieuwe vast beradenheid uit. Letty Grey ligt begraven op het kerkhof van Levenford. Iedere week een keer wandelt Doggy daar heen met zijn dikken wandelstok en zijn pijp. Van zijn aanstellerij en zijn hollen lach is hij af, en gedeeltelijk ook van zijn liefde voor brandy met spuit. Maar hij heeft veel meer mannelijks over zich.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 13