DE DIERENVRIEND IW' floor J. Gerhard Toonder Het was een eigenaardige samenloop van om standigheden, dat men in Britseh-Indië op de gedaehte kwam het peil van den veestapel te verbeteren, juist toen in Melbourne een nieuwe diergaarde ingericht werd en meneer Krabbeman uit Bandoeng naar zijn ongetrouwde zuster schreef dat ze tóch zijn hondje maar naar Indie moest zenden, en van dezen samenloop kon men op het stoomschip Xoordkaap ten volle profiteeren. „Er komen, geloof ik, wat bees ten mee," zei de kapitein tot stuurman Blom, „er worden op het achterdek koestallen getimmerd, en in de midscheeps moet je plaats houden voor wat hokken. Er gaat geen geleider mee, maar misschien is het wel iets voor jou om ze te verzorgen onderweg." Stuurman Blom zei: „Ja, kapi tein, graag." Stuurman Blom hield van dieren, hij was thuis altijd erg aardig met de poes en hij voedde de scheepshonden op. en bovendien stelde hij zich voor, dal er met dit baantje van koeienmel- ker ook nog wel iets te verdienen zou zijn. Op den ochtend van het vertrek werden er een paar veewagens langszij gerangeerd, waar een dof geloei uit'opsteeg, en de stuurman werd voor zijn hut opgewacht door een paar met stokken gewapende mannen, die zeiden, dat zij de beesten kwamen brengen. Zij hadden groote petten op en klompen aan en zogen op doorspeekselde sigarenpeukjes, en zij stonden vreemd-onwennig bij het gebonk en gedaver van de winchen en tusschen al dat staal, roest en kolengruis. „Mooi zoo," zei Blom. „Goed, best; breng ze maar even in de stallen." „Joa," sprak de oudste, „moar dan mot inenier aalle mens'n van 't schip stuur'n." „Watte?" vroeg Blom. ,,'t Is hier zoo'n dekselsch kaboal." legde de man uit, „doar kenn'n de beest'ri nait teug'n. Der beu kwoai'n bie." „Kwaje koeien t" informeerde Blom. „Stier'n, man 't bin zestien stier'n," verduide lijkte de boer. Blom voelde zich bitter teleurgesteld, want hij zag levendig in dat het nog iets anders is om aardig te zijn met de poes dan met zestien stieren. Maar het was nu eenmaal zoohij was niet voor niets een dierenvriend, en toen er even een pauze was in het laden en bunkeren, liet hij het dek ont ruimen om de stie ren aan boord te laten komen. De stieren over troffen zijn stoutste verwachtingen. Ze waren grooter dan Blom wist dat stie ren kunnen zijn ze brulden harder dan hij wist dat dieren kunnen brullen, en zij hadden zóó weinig zin om het dek op te gaan, dat de leuning van de loop plank er na den vierden stier al bijna af was. Blom zat op het sloependek toe te zien niet alleen bood deze plaats een goed uitzicht, maar bovendien stelde hij zich voor. dat het zelfs voor deze vervaarlijke spiermassa's niet gemakkelijk zou zijn het ijzeren laddertje te beklimmen. De vijfde stier, de grootste tot liu toe. kwam aan boord met het restant van de loopplankleuning op zijn horens, en was er tijdens de wandeling door de midscheeps met tact nocl) geweld van te weerhouden een bezoek aan de kombuis te brengen, zoodat het servies ernstige schade leed en de kok het beter vond bij den stuurman op het sloependek te gaan zitten. „Wacht nu maar evenriep Blom naar de boeren. „Wezullen eerst de loopplank even na moeten kijken." „Der begin aanders net oarigheid an te komm'n," meende de jongste teleurgesteld, maar Blom hield voet bij stuk, wat voor de loopplank en zijn zenuwen ook verreweg het beste was. De rustpooze, die zoo ontstond, benutte de stuur man om eenige versterkende middelen tot zich te nemen, terwijl de beide torero's-op-klompen hem uitvoerig inlichtten over al wat men wel en wat men niet moet doen met zestien flinke stieren. „En as 't warm wor," zei de oudste, „dan mot je ze nait veul zoep'n loat'n." „Nait veul." bevestigde de ander. „En goud dreug stroo geev'n." „Goud," knikte Blom verbaasd. „En." begon de eerste weer, „twei moal vreet'n geev'nmaar hier werd hij in de rede gevallen door een De uiteren overtrof jen ..Mooi zoo, breng ze maar in tie stalle „Ik wilde graag weten, waar we met tie leeu wen naar toe moeten." stoutste verwcwhtingen kort dik, rood mannetje, (lat zich onaangediend toe gang tot de stuurmanshut verschafte en siste: „Heb je hier nergens een verwarmd hok voor de slangen?" „SI. sl. sl. zei Blom ..Ja. slangen." knikte het mannetje, „wat anders! Ik heb al een partij van twintig aan dek laten zetten, en de rest komt straks." „O de rest." knikte Blom. „Ik. ik zal den kapitein even vragen Hij stond op, badend in zijn zweet, maar reeds bij de deur van zijn hut werd hij staande gehouden door een elegant gekleed heer, die hem losjes vroeg: „E)h..„ bent u de stuurman! Ik wilde graag weten waar we met de leeuwen naar toe moeten." „Leeuwen fluisterde Blom. „Het zijn er maar vijf." zei de elegante heer. „En hoe zit het nou met die slangen?" vroeg het roode mannetje. „Ze moeten in een warm hok." „Dei stier, dei wie in stal zeuv'n zett'n, is 'n kwoaje." waarschuwde de oudste torero nog, „dei mot je onnerweegs nait los loat'n." „Moet u voor de leeuwen zorgen?" informeerde de elegante. „En zijn er koeien aan boord? Zorg dan dat ze die niet te zien krijgen, want. Blom rende zijn hut uit en ging naar den kapitein om te zeggen dat hij tócli maar iemand anders moest nemen om de dieren te verzorgen. Dat zei hij ook, maar hij kon zijn inzichten dienaangaande niet zóó scherp tot uitdrukking brengen als hij wel gewenscht zou hebben, want de kapitein had juist bezoek van een dame. „Goed, stuurman," zei de kapitein. „Ik zal zélf wel voor die dieren zorgen. Maar deze dame wil een hondje meegeven, en dat is misschien iets voor jou." ..Heb je hier ergens een verwarmd hok de slangen f" De stuurman zuchtte, nam zijn pet af en bekeek de daxne en het hondje vol welgevallen. Het waren een vriendelijke dame en een vriende ijk hondje; beide met peper-en-zoute haren en stompe neuzen en aardige gezichten een ware verkwikking na alles, wat hij in dit eene uur had meegemaakt. Hij voelde, hoe zijn hart overvloeide van liefde voor dit onaan zienlijke. kleine hondje, en hij sprak met warmte: „Ik ben dol op honden, ik zal ei- voor zorgen alsof het mijn kind is. „En het is net een kind. meneer de stuurman," zei de vriendelijke dame, „het is net of hij je verstaat en ik zeg wel eens „Excuseer me," bromde de kapitein, „ik ga even naar de leeuwen kijken." „Ik zeg wel eens," vervolgde de vriendelijke dame. „hij moest alleen nog kunnen praten, dan zou het een mensch zijn, meneer de stuurman. En ik verzeker u dat het me aan mijn hart gaat. dat ik hem af moet staan, want ten slotte heb ik hem toch eigenlijk opgevoed, en hij heet Paultje. maar is mijn broer zijn hond, dus nu die hem weer wil hebben móét het wel, nietwaar! Maar lief dat hij is - u moet hem alleen geen rauw vleesch geven, want zijn maagje is niet sterk, en hij mag nooit veel tegelijk hebben en u moet het zelf klaar maken en géén zout er in doen en vooral ook geen peper. En 's ochtends moet u hem wat brood zonder korstjes geven en dat moet in lauwe melk ge weekt worden, maar dat moet hij precies om tien voor negen hebben, want dat is hij zoo gewend en anders gaat hij overgeven. En als u niet aardig tegen hem bent. gaat hij óók overgeven, want hij heeft een zwak zenuwgestel en daarvoor moet hij een poedertje hebben, iederen dag één theelepel in een beetje warme soep. Maar die soep mag niet vet zijn, want dan wordt hij maar dik. en u moet ook iederen dag een uurtje met hem wandelen, maar niet hard loopen. want hij mag beslist niet zweeten. En als u hem dan twee keer per week wascht. moet u goed warm water gebruiken en hem flink afdrogen, en eens in de veertien dagen moeten zijn nagels bijgevijld worden, want die hebben neiging tot vastgroeien. Maar hij moet flink kalk en levertraan hebben, en als hij er 's nachts eens uit moet. dan moet u met hem mee gaan, want hij kan niet tegen eenzaamheid, maar hij heeft een héél lief karakter, en. En twee uren later, toen de stieren, leeuwen en slangen al lang geïnstalleerd waren, kwam stuurman Blom als een gebroken man weer voor den kapitein te staan. „Ik. ik. kapitein. stamelde hij. „Zou ik niet tóch maar. De kapitein knikte ernstig. „Ik begrijp je gevoelens, stuurman," zei hij zacht, „maar gedane zaken nemen geen keer. Je hebt, nu eenmaal gekozen, enne. ik heb óók liever die wilde beesten." „11, begrijp je gevoelens, stuurman."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 31