E r waren eens een trouw huzaar
en een volbloedig ros
Zij waren steeds van zessen klaar
die ruiter en zijn vos
ot op een wonderschoonen dag,
een dag vol overmoed,
plots de huzaar een schutting zag
toen kwam de tegenspoed
H ij keek niet verder dan zijn neus
zoodat het hem ontging,
hoe achter 't springdoel zijner keus
de wasch te drogen hing
en aansporingdan steeg hij op
en trok de teugels, aan
Voort joegen zij.... voort in galop,
tótdathet ros bleef staan
O.... edel dier.... waarom geremd.,
wat zijn uw nukken dol
Zie uw berijderzie het hemd..
en schaam udwaze knol I