Je moet je meiiselieii aankijken «Ioor Joseph Harrington 12 Meneer Miller, de crediet-clief, bewoog zich steeds op bet randje van een afgrond. En daar zag meneer Miller naar uit ook. llij was zenuwachtig, mager en kaal. Het grootste gedeelte van zijn arbeidsuren zat bij zijn vingernagels met zijn tanden te martelen, en vroeg hij zich af. wanneer hij het foutieve stapje zou zetten, waardoor hij naar beneden zou tuimelen. Meneer Miller was <le keurmeester van de crediet- waardigheid der gasten. Maar hij was méér dan een incasso-beambte. Hij was <le man. wien de gasten het gevoel dankten, dat ze bekend waren in Harden House en er behandeld werden met de vlotheid, waarop hun positie en rijkdom recht gaven. En dat gevoel hébben hotelgasten graag. Het kwam voor. dat er een meneer naar de kassa toe kwam stappen, dien de kassier van zijn leven nog niet gezien had, en zei: „Ik heb hier een cheque van S 500, wilt n die even voor me verzilveren?" Of dat er iemand met zijn bagage naar buiten stapte, en luchtig zei„Stuur de rekening maar naar mijn kantoor." En nu viel er niet aan te denken, in Harden House, dat de kassier een cheque zou afwijzen als die goed was. En te eisclien, dat een gast afrekende vóór hij vertrok, kwam bijna op heiligschennis neer. als de gast goed was voor zijn geld. Maar. hoe moest de kassier dat weten? Ziedaar de „kopzorg", de hoofdpijn van meneer Miller. Steeds, als er een nieuwe gast aankwam, werden zijn naam en adres doorgegeven naar het crediet- kantoor. Aanstonds begonnen meneer Miller en zijn bedienden den naam op te zoeken, te bestudeeren in telefoongidsen en handels-adresboeken, in erediet- lijsten, naamlijsten van clubs, beroepsadresboeken en soortgelijke werken, tot den Almanach de Gotha toe. En dan eindelijk maar steeds in een koorts van twijfel zette meneer Miller het teekentje, waardoor de gast in deze of gene klasse werd gerang schikt onder hen, die een grenzenloos crediet ver dienden, of onder lien, van wie contante betaling moest worden geëischt. of in de, een of andere tussclienklasse. Meneer Miller zat altijd tusschen twee vuren: hij moest voorkomen, dat het liotel een gast krenkte door twijfel te toonen aan zijn credietwaar- digheid, en tegelijk moest bij zorgen, dat er geen crediet werd gegeven aan scharrelaars of wanbetalers. Hij vervulde een zeer belangrijke taak. Zakenlui uit de provincie, in hun eigen slootjes kikkerkoningen, maar te New York onbekend, vonden 't heerlijk, als de kassier van Harden House zei: „O ja zeker, me neer Dinges; uw cheque verzilveren we graag." Even zoet klonk 'n wildvreemden gast het antwoord „Zeker, meneer Ziis-en-zoo. we zullen de rekening haar uw kantoor sturen." Zoo'n persoonlijk trekje gaf den gast liet gevoel, dat hij in dat groote hotel een uitstekend figuur sloeg en dat gevoel trachtte Harden House hem juist in te boezemen. Het hónd de klanten aan het hotel. Het kostbaarste hulpmiddel, dat meneer Miller bezat, was zijn eigen lijst van 125.000 aanzienlijke personen, die steeds een onbeperkt crediet verdien den. Dat was geen lijst van enkel namen. Er stond in, welke positie de gasten in de maatschappij be kleedden, wanneer ze vroeger al in Harden House waren geweest, hoeveel ze hadden verteerd en welke kaniers ze hadden bewoond. Was de directie meneer Murpliv of meneer Boardman van die inlichtingen voorzien, dan kon zij gasten herkennen, die zij heelemaal niet herkende, met de honingzoete woorden„Ah. meneer RobinsonBlij dat we u weer eens hier zien. U was hier 't laatst in.laat eens zien.was 't niet Maart?" Maar ondanks al zijn lijsten en veiligheidskleppen voelde meneer Miller, dat hij zich vroeg of laat in zijn vingers zou snijden, ,,'t Kan niet uitblijven," mop perde hij dikwijls tegen zijii vrouw. Minna. „Van daag of morgen schiet ik een bok en kost 't me tn'n baan". „Bijt niet op .je nagels," zei Minna dan, „en denk er niet meer aan. Wie dan leeft wie dan zorgt." ,1. Th. Martin en echtgenoote hóórden eigenlijk niet in Harden House. Maar den heelen stoffigen weg van Pittsburgh naar New York langs, terwijl de bus steden door rammelde en bergen over zwoegde, had Jim het dolle idee overpeinsd en gevoed. Toen de bus hen uitliet, stijf en beurs van 't zitten, maar overweldigd door de drukte der wereldstad, had hij de verrassing uitgekreten. Hij zette de koffers in een taxi, stapte na Ginny in en zei vastberaden: „Naar Harden House." Toen keek hij naar Ginny. om haar mond te zien openvallen van verbazing. Ginny's mond viel open. „Maar, Jim. Harden House! Dat kunnen we niet betalen!" „Dat denk je maar. Ik heb 't uitgerekend. In 't hotel, dat we uit hadden gezocht, zouden we drie dollar per dag kwijt zijn. In Harden House kost 't acht maar we hebben drie dollar uitgespaard, door dien goedkoopen bus te nemen. En" aan zijn toon te oordeelen gaf dit argument den doorslag „we trouwen maar één keer." Hij kuste mevrouw Martin, om haar duidelijk te maken, wat hij bedoelde. „Ik durf 't niet aan. Ik beef er heelemaal van," zei Ginny. „Malligheid," zei Jim, die zelf ook eenigszins beefde. „Je doet maar net of je 't heel gewoon vindt. O. we zijn er al," schrok hij. Een deurwachter met lakschoenen, een witte broek en een hoogon hoed deed het portier open. „Goeden middag," zei hij, hen overspoelend met een hartelijk lachje. Beiden mompelden zij „middag" terug, en hun beverigheid bedaarde wat. Een kwajongen in 't kas tanjebruin bemachtigde hun koffers en zij volgden hem het hotel binnen, Ginny aan Jim's arm han gende. Ze zou dolgraag rondgekeken hebben, om alles en iedereen te bekijken, maar ze dacht aan den raad van Jimmy, en poogde te kijken alsof ze 't heel gewoon vond. l)e bediende achter de balustrade gaf Jim een pen. Jim schreef: „de heer en mevrouw Jarnes Tho mas Martin, Pittsburgh, Pa." „Tweepersoons kamer, meneer?" „Uitstekend," zei .Jim. Hij had naar den prijs willen vragen, maar nu liij er was, vond liij, dat die vraag smakeloos geklonken zou hebben. De bediende gaf den sleutel aan den piccolo. De piccolo zei: „Wilt u me maar volgen?" en bracht hen naar een lift. Dp de vijftiende verdieping werden'ze een groote kamer binnengeleid. In de ontzaglijke badkamer vonden zij alle snufjes voor een weelderig bad. Toen de piccolo zijn fooi had en weg was, gaf Jim Ginny een kus en vroeg hij: „En hoe vind je 't?" „O, Jim, je bent net een toovenaar." fluisterde Ginny. „Je verrast me voortdurend. Hoe wist je, dat ik er mijn leven lang naar gesnakt heb, om eens in zoo'n hotel te logeeren?" „Zooiets voel ik." Er woelde een zuinigheidstwijfel in Ginny's hoofd. „Hoe kunnen ze 't, zoo geven voor acht dollars!" „Ja, dat weet ik niet, Ginny." Zij verkenden de kamer, bezichtigden het bed, keken door het hooge raam naar Manhattan. „Als ze zich maar niet vergist hebben," zei Ginny. „Of ten minste, eigenlijk geen vergissing. als 't maar geen kamer van tien of vijftien dollar is. Ze krijgen wel eens meer voor een kamer, heb ik ge hoord soms wel eens twintig dollar." „Nu ja. ik heb vijfenveertig dollar in mijn zak, Ginny," zei Jim. „Als we in Pittsburgh terugkomen kunnen we altijd nog wat leefien, om de volgende week door te komen." Kr kwam een bescheiden klopje op de deur. „Binnen," riep Jim.' Een jonge man deed de deur open en kwam binnen, door een piccolo gevolgd. I lij glimlachte Jim met warmte toe. „Mijn naam is Murphy, vicé-directeur," zei'hij. „Ik geloof, dat er een vergissing in 't spel is, meneer Martin. dat ze u deze kamer hebben ge geven." In den tijdflits, die verliep, vóór Jim antwoorden kon, vroeg hij zich af, hoe de directie kon weten, dat hij deze kamer niet betalen kon. „We hadden 't er juist over," zei hij weifelend. „Neemt u niet kwalijk," zei meneer Murphy, zeer hoffelijk en nederig,-„ik zal u meteen even terecht brehgen." Hij keerde zich om naar den piccolo. „Neem de bagage vaii méneer en mevrouw Martin." zei hij. „Als u me maar volgen wilt?" Zij volgden hem, door gangen met dikke loopers. en hij bleef zacht en eerbiedig praten. Wenschten meneer en mevrouw Martin lang te blijven? O. tot morgen maar? Jammer. Misschien terug naar Pitts burgh? „Ja," zei Jim. „Ik moet overmorgen weer aan den slag." „Ah, jawel," zei meneer Murphy. „Kan ik me voor stellen. U kunt zeker slecht lang wegblijven van uw bureau, in de huidige omstandigheden, meneer Mar tin?" Eindelijk bleef meneer Murpliv staan en sloot hij een deur open. „Ik hoop dat u 't hier naar uw zin vindt," zei hij glimlachend. Jim en Ginny dachten, dat zij het salon van een kasteel binnenkwamen. Zij zagen een haard, waarin de houtblokken klaar lagen om aangestoken te wor den. Er stonden zijden leunstoelen en knusse tafeltjes voor. De ramen waren hoog en diep, met nissen en ge welven, en roodleeren banken er in, en de piccolo opende twee deuren, die naar slaapkamers leidden, „1* vindt deze kamer waarschijnlijk beter, meneer Martin?" Jim maakte een slikbeweging. „O ja zeker, veel beter," zei hij, en hij zocht naar woorden om uit te drukken, dat- 't niet kón. „Dank u, meneer," zei meneer Murphy. „Neemt u ons de vergissing niet kwalijk." Hij was weg, vóór Jim de woorden gevonden had. Ginny hijgde 'n beetje. „Maar, Jimmy -wat zal dat kosten?" vroeg ze. En zonder op antwoord te wachten ging ze voort: „We kunnen 't niet betalen." „Natuurlijk niet," zei Jim. „We moeten er iets aan doen." Ze keken elkaar aan. Maar wat moesten ze doen Opeens waren zij twee schichtige, ver schrikte jongelui, door een vloedgolf overvallen. „We moeten er iets aan doen," zei Jim. Weer een klopje op de deur. Een wonderbaarlijk dikke man gaf gevolg aan Jim's uitnoodiging, om binnen te komen. „Goeden avond, meneer Martin," zei hij, met precies het gepaste tintje gemoedelijkheid tegenover een trouwen klant. „Ik kwam even vragen," zei de dikkerd, „of me vrouw Martin en u beneden kwamen dineeren van avond?" Er schoot langs Jim's oog een visioen van een menu met prijzen om van om te vallen. „Nee, merci," zei hij. 't Werd hoog tijd, dat hij er een stokje voor stak. vond hij. „Uitstekend, meneer. Wenscht u eerst cocktails?" Eenigszins verward zei Jim„Ik wil wel graag iets drinken." Hij ging voort„Als ik er ooit behoefte aan heb gehad, is 't nu." „Een dubbele Bacardi, meneer? En 't zelfde voor mevrouw Martin? Ik zal me reppen, meneer!" En weg was hij, ongeloofelijk gauw voor zoo'n dik mensch. „Maar, Jim!" zei Ginny. „Bestel je hier 'n glaasje? Weet je, wat ze hier voor een glaasje rekenen?" „Ik?" vroeg Jim verbluft. „Ik heb niets gezegd!" Terwijl zij elkaar zaten aan te staren kwam de dik ke mail terug, na geklopt te hebben, gevolgd door een kellner met een blad. De dikkerd maakte er een lieele plechtigheid van. De kellner droeg het blad de kamer binnen, toen nam de dikkerd het over en verdreef hij den kellner met een gebaar uit het vertrek. Vervolgens, hield hij Ginny het blad voor. Ze nam een der glazen wat moest ze anders? De dikkerd hield Jim het blad voor. Hij nam hulpeloos een glas. Hij proefde een slokje. I)e dikkerd lette angstvallig op het slokje. „In orde, meneer Martin?" „Best," mompelde Jim. Hij nam nog een slokje. Goed dan als hij er gróf voor 'betalen moest, wóu hij er 't pleizier van hebben ook. „Heel goed!" Hij nam een derden slok. Dé dikke straalde van voldoe ning om de lofspraak. „Dank u, meneer!," zei hij er kentelijk. Met een bijna uitdagenden blik keek Jiiu naar Gin ny; hij hief zijn glas en zei: „Proost, lief!1' Hij zei het precies, alsof hij gewend was, aldus bediend te worden. Ginny voelde een tintelend warmen trots door zich heen gaan. Jim deed precies, of hij nooit anders ge wend was geweest! Haar Jim was niet bang voor lakeien. Zou je zeggen, zooals hij daar stond, zijn cocktail genietend met kennersgezicht, dat hij in een warenhuis op 't expeditie-kantoor werkte voor 18.75 per week? Het werd haast een strijd van hun trots, van hun eer bijna. Ook Ginny hief haar glas. „Proost, Jim," zei ze;.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 12