„Jae, dat komt inderdaed wel veur." „Natuurlijk lache se as se soo'n móórd-frijer sien," luidt de meening van facteur Overstappie. „Don Sjan in 't feldgrijs! Hoe bestaot 't. „Nou moet je goed oplette," vervolgt Papkind onverstoorbaar. „Zeg me na. geen meisje of het lacht lief vooruit!" „Geen meisje of het lacht lief.... veuruit," zegt de Hagenaar gehoor zaam. Hij mag 'n boon wezen als hij er iets van snapt. „Dat veuruit kan je wel weg late," doceert de dikke korporaal. „Maar nou moet je wél die voor letters goed in de gate houwe. g, m, o, h, 1, 1. Daar heb je nou de goeie volgorde: grendel, magazijn, ontlaadstok, handbeschermer, lade. loop. gesnapt, Hagenaar?" „Jae, dat komt veur mekaer," verzekert Nellie opgetogen. „Dat hebt u werkelijk keurig bedacht, korporael." „Dat heb ik niet bedacht," weert Papkind barsch den lof af. „Dat hebben ze al gedaan in den tijd toen ze nog met donderbussen vochten. En as je nou nog één keer zoo schunnig met die wapen olie zit te morsen, zal ik je d'r met je neus in wrijven net zoolang tot je zindelijk bent!" Inderdaad springt de Hagenaar wel wat loszinnig om met de wapen olie, waarmee we den loop van onze geweren doorhalen. Gelukkig voor hem komt er afleiding, want een nieuw lid van de poetsclub maakt zijn opwachting. „Op sij, jonges!" brult Over stappie. „Daor heb je Wimpie, 't wonderkind met se proppeschieter! Dat se sulleke peuters al met pistole laote spele! 't Komt niet te pas!" „Sak in 't moeras!" rijmt de nieuwgekomene minzaam, en dan weten we meteen met wien we te doen hebben, 't Is de jongste aan winst van onze kompie, een hospitaalsoldaatje, zoo onwaarschijnlijk klein, dat het ons een raadsel is hoe hij indertijd kon worden goedgekeurd. Dat hij met een revolver bewapend is, komt niet omdat de militaire autoriteiten hem te klein vonden voor 'n heusch geweer, doch omdat genoemd wapen tot de uit rusting der hospitaaltroepen behoort. „Wie heb d'r klappertjes, jonges?" begint de facteur opnieuw. „Dan ken Wimpie effe 'n paor móórdschote losse." „Laot je afrosse!" is de eenige repliek, die het ventje voor al dezen hoon overheeft. Per slot van zake is ook hij 'n geheide Amsterdammer! Nu we '11 medisch deskundige in ons midden heb ben, komt Jilles' geheimzinnige kwaal weer ter sprake, maar het kleine hospitaalsoldaatje weigert hardnekkig zich ambtshalve over het geval uit te laten. Als Jilles er wat meer van wil weten, moet hij maar op ziekenrapport gaan. Doch dat is nu juist iets, waar Jilles geen ooren naar heeft, 't Schijnt zelfs zoo te zijn, dat hij nogal wantrouwend staat tegenover de medische wetenschap „Bij ons is 'n man van viefennegentig jaar," ver telt hij. „En daar is nog nooit 'n dokter bij 'weest." „As se d'r wél 'n dokter bij gehaold hadde, was die frijer nou al féél ouwer," bestrijdt Overstappie deze theorie en dan is het tijd voor de inspectie. Papkind krijgt een pluim, zijn kamer is werkelijk keurig in orde. Alleen de charmante Hagenaar maakt een ongunstige uitzondering, want bij z'n onbeholpen gepoets is er 'n fiasche scheut wapenolie over z'n tuniek gekomen. „Die krijgt in 't vervolg 'n slabbetje voor!" belooft Papkind grimmig en dan wordt de Zaterdagsche dienst besloten met een aangename bezigheid: de sergeant-majoor gaat de soldij uitbetalen. Het is bij die gelegenheid, dat Friesche Jilles de compagnie in verbazing brengt door met 'n geruiten handdoek om zijn hoofd te verschijnen, een toevoeging aan het tenue, waardoor hij z'n „griep in den kop" hoopt kwijt te raken. ^Twee punten van den handdoek steken boven zijn parmantig kuifje rut. Jilles heeft griep in den hop en bij 't soldij-uitbetalen brengt hij de hompie in verbazing door aldus z'n opwachting te mahen „Gewoon moorddaodig zooas boere-Jilles d'r uit siet," bewon dert Overstappie. „As d'r ergens 'n swiepsteek faor mobelisaosie-ezels wordt gehouwe, krijgt ie fast de gouwe medalje „En jou kriege nog 's kramp in de kake," verweert Jilles zich vinnig. Dan schuifelt hij naar het tafeltje van den majoor om z'11 twee gulden vierentwintig op te strijken. Dat bedrag ontvangt de heele sectie. Behalve korporaal Papkind, die krijgt eenennegentig cent méér. Maar daarvoor is hij dan ook korporaal. HOE JILLES GENEZEN WERD De „griep in den kop" beteekent een leelijke handicap voor ons kompiesstrijkje, want wat moet er van de repetities terecht komen als dirigent Jilles niet van de partij is? En die repetities zijn hard noodig, want er komt eindelijk weer wat schot in de voorbereiding van het feest, waarmee het 750- jarig bestaan van ons dorpje zal worden herdacht. De subcommissies vergaderen weer eendrachtig en er is zelfs 'n begin van toenadering te bespeuren tusschen den dorpshisto ricus meester Mommelmans en dro gist Puypkrijdt. Alleen over den draak zijn ze het nog niet heele- maal eens. „Geef 's 'n moppie op je trek- pia.no," tracht feestorganisator Papkind z'n collega te bewegen. „Néé," wijst Jilles af. „Ik kruup in mien bed." En werkelijk maakt hij aanstalten om z'n stroozak op te zoeken. Nu wordt het toch tijd, dat er ernstig raad wordt geschaft. In een hoek houden Papkind en Overstappie consult. „As ie 's 'n grokkie dronk?" oppert de facteur. Juist. Dat is een kolfje naar Papkind's hand. Een leeg fleschje hebben we nog wel en daarmee verdwijnt Overstappie naar het kleine cafeetje. Papkind zet onderwijl 'n pannetje water op de kachel. Jilles zal een origine'elen bran dewijngrog hebben. Als dat niet helpt, helpt niets. Voor de gezelligheid en tevens ter voorkoming van een griep in - den-kop-epidemie zal de heele kamer een glas meedrinken. „Wat zit er in dat fleschke?" infor meert Jilles argwanend als Overstappie terugkomt. „Hou je snufferd d'r maor 's bofe." „Dat ruukt goed," moet Jilles toegeven. „Gao jij nou maor naor bed," adviseert de facteur. „Dan salie wij 'n drankie klaor maoke, waor je subiet fan opknapt." „Nog 'n paar glazen moet ik hebben," overweegt korporaal Papkind. „En 'n citroen moet er ook wezen." U ziet, Papkind houdt niet van half werk. Met Overstappie gaat hij naar de cantine om de ontbrekende spullen op te halen. Jilles blijft eenzaam bij het fleschje achter. I11 de cantine is juist 'n miezemaus- tournooi aan den gang. Er wordt, wat je noemt, gespeeld „met het. mes op tafel". En natuurlijk moet Papkind als arbiter optreden, als naar aanleiding van een verzaakte troef kaart, een hoogloopend debat ontstaat. En daardoor wordt het wat laat eer Jilles den beloofden grog kan krijgen. Doch wat is er intusschen met den braven Fries gebeurd? Jilles staat op de tafel en tusschen de twee punten van den handdoek steekt z'n kuifje onheilspellend omhoog. Een deken houdt hij als een sarong om z'11 beenen geslagen en hij staat vervaarlijk met een kolenschop te schermen. „Verroest," schrikt Papkind. „Jilles heeft 'n aanval." „Souw ie koorts hebbe?" vraagt de facteur. Want Jilles heeft een kleur als een boei en z'n oogjes zijn wonderlijk klein. „Witte muzen!" brult Jilles opeens en hij laat z'n kolenschop met een daverenden slag op de tafel neer komen. „Is ie nou heelemédl?" vraagt Papkind zich af. „Hei, Jilles, wat klets je toch van muizen?" „Nóóit tegespreke," fluistert Overstappie hem toe. „Dan worde se nog féél wilder. Dat mot je sóó op- knappe...." En sussend vervolgt hij tot Jilles: „Wat doene se dan. die leelijke muisies?" Pats! Een nieuwe klap met de schop doet de tafel dreunen. „Goed zoo, Jilles," prijst Overstappie zalvend. „Slao se op d'r knar, die smakkers. Ksss. .kss. hatsi. .akaba!" Dat is taal, die Jilles verstaat. „Hatsi, hatsi!" brult hij en dan krijgt hij opeens geweldig den hik. „Muzen, hik! Zukke kanjers, hik! Jou moete goed be-be-be. „Begriepe," helpt Papkind hem. „Juust!" grinnikt Jilles dwaas. „En ikke, hik, sla ze oppe kcp. En dan zit hij opeens op de tafel. „Facteur, neem 'm die schop af!" beveelt korpo raal Papkind kordaat, doch deze stoere taal is vrij overbodig, want Jilles is nu erg kalm geworden. Als de sectie op het rumoer afkomt, laat hij zich zelfs heel gewillig naar bed brengen. En daar valt hij onmid dellijk, luid ronkend, in slaap. „Zonde van z'n grog," meent Papkind. „Die salie wij dan wel opdrinke," oppert Over stappie grootmoedig. „Kom maor 's op met dat flesschie." Maar dan doen we 'n pijnlijke ontdekking. En tevens beginnen we vaag te beseffen, waarom Jilles zoo raar deed.het fleschje is leeg! „Daor heb me die boere-Jilles drie maotjes bran- djwiju naor binne geslaoge!" barst Overstappie uit. „Hoe bestaot 't?" Dien nacht hebben we nog veel last met den braven Jilles. Tot drie maal toe maakt hij ons allen wakker, omdat hij met alle geweld een harmonicasolo wil geven en 't loopt al tegen de reveille als hij opnieuw over alle stroozakken komt strompelen, mopperend over het ondoorgrondelijke raadsel, wie z'n schaatsen toch heeft verstopt. En die heeft hij juist zoo dringend noodig. 't Is 'n erg pipsche en berouwvolle Jilles, die den volgenden morgen op het werkappèl staat aange treden. Maar toch heeft de kuur succes gehad, want z'n griep in den kop is hij kwijt! L. Witte muzen brult Jilles opeens.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 29