Onopgeloste zeep ÜMT ALLES ÏO c 20ct PER TUBE vernielt fijne weefsel^ 23 iirooneii bevatte, en schuin voor den boeg van de Castle heen voer. Toen het notedopje danste en dompte op de buitenste deining, riep kapitein Ball snel zijn negen krachtigste vloeken onder de wapenen en begon hij die in alfabetische volgorde uit te zenden. Toen hij tot nummer vijf was gekomen wak bij 'n vulkaan gelijk. Midden in nummer zeven schoot de gedachte door hem heen, dat hij nog nooit zoo'n pracht van een term had gebruikt sinds de tros in Co lombo langs de schroef was gewreven. Bij nummer acht zag hij met een hoekje van zijn oog. dat meneer Montgomery op zijn weg naar de ladder was blijven staan om vol eerbied en ontzag te luiste ren en dit was een zoete gewaarwor ding. Het negende scheldwoord was iets heel bijzonders, bestaande uit drie deelen, die met zorg afgespeeld moesten worden. Kapitein Ball mobiliseerde derhalve al zijn muzikaal talent, haalde diep adem, boog zich diep over het schuilkleedje en zette de sonate in. Nauwelijks echter was het inleidend gedeelte ten gelioore gebracht, of er geschiedde iets verschrikkelijks. Hij voelde een kouden tocht langs zijn gehemelte waaien. Zijn stem kreeg een vreemden, hollen grafklank. I)e vinnige sisklanken van zijn vloek kwamen er week en kleverig uit, en heel de daver verstierf tot een gorgelklank. Hij deinsde terug van de reeling en begroef zijn gezicht in zijn handen. „Wat is er meneer?" vroeg meneer Montgomery, terwijl hij bezorgd kwam toesnellen. „Mankeert er iets aan?" Van achter de linkerhand van kapi tein Ball kwam een gemurmel, dat klonk als „mjoene zem bizzedz". Zijn rechterhand, stijf ineengenepen. raakte den stuurman op de punt van zijn kin. „Zzab joe, kerel!" zei kapitein Ball, de ladder af wankelend. II. Er was ruim een week verloopen, sinds de Inchcliffe Castle Havana verliet, en nog steeds was de houding van kapitein Ball een onopgelost raadsel. „Zal ik je zeggen wat 't was? De ver gelding," verklaarde meneer Montgo mery. „Zoo stond ie als een dolleman te schetteren tegen dien neger in dat vlet je, en zóó stond ie te gurgelen als een pasgeboren baby. Z'n gezicht was eelemaal ingevallen, leek 't. Hooi, 't was niet om haan te kijken!" „Maar wat wis 't nou eigelek?" vroeg meneer Swales, ,,'n Broerte?" „Ja, een heroerte," zei meneer Mont gomery. „Maar 't was geen gewone be roerte. Eeren, kapitein Ball is geraakt door de and van boven, hals je 't mij vraagt!" „Ga door!" zei meneer Glencannou. „Je ken best gelijk hebben, stuurman. Maar kreeg jij dien tik op je kin dan óók van die hand van boven?" „Nou," zei meneer Montgomery, over zijn nog ietwat miskleurige kaak wrijvend, „heerlijk gezegd voelde 't op dat moment wol zoo haan. Maar ik zal nooit vergeten, dat ie me dien mep ge geven eeft; nee, eeren. dat vergeet ik nooit! En als de hou we gek weer bij z'n positieven is, zal ik heischen dat bij hexcuus maakt, kijk maar huit of ik 't. niet doe!" Meneer Glencannou grinnikte. „Vra gen kan nooit kwaad," zei hij. „Of heischen, als je 't zoo liever noemt. Ik zou je alleen raden, om 't op een vei- ligen afstand te doen, en dan liefst schriftelijk. Maar heeft de kapitein later niks meer tegen je gezegd, as jullie samen op de brug waren?" „Geen stom woord," zei meneer Mont gomery. „IJ kwam alleen maar boven 's avonds laat. en dan keek ie eens rond. en (leed ie z'n leelijke dikke gezicht gewoon niet hopen. En ij scharrelt zoo'n beetje rond over dek ook na donker. De rest van den tijd zit. ie in zijn kajuit te mokken." „Maar hij eet toch net zoo goed als vroeger, niet?" vroeg de jonge Levy, de marconist.... „Ah. daar heb je Jessup! Zeg es, hoe staat 't met den ouwe z'n eetlust?" „Custard, soep en 'n bordje pap, anders heeft ie vandaag niet gebruikt, meneer," zei de steward, zijn servet uitkloppend. „Hij schijnt diëet te houen of zooies. Eerst dach ik dat ie an 'n verjongingskuur bezig was, maar ik vin 't nou, as ik 't zeggen mag, precies 'n zieke." „Daar zeg je 'n waar woord!" riep meneer Montgomery uit. ,,'t Is gewoon seniele haftakeling, 't verval van den houwen dag. Ik wil aan den lieerbied niets te kort doen. maar ik snap toch echt niet. dat de heigenaars 'm niet al lang gepensionneerd ebben." „Daar heb je hém weer!" zei meneer Gleneannon. „Ik wou dat je nou es over wat anders ging piekeren dan over dat ouwe plannetje van je, om den ouwe z'n baantje afhandig te maken." „Wie praat er nou over iemand wat afhandig te maken?" vroeg meneer Montgomery deugdzaam. „Hals een jonge man met een beetje heerzucht in z'n lichaam 't baantje van een houden stakker krijgt, stéélt ie toch niet* Nee natuurlijk niet! Da's niets dan hevo- lutie. En nou weet ik toevallig, dat er mensehen zijn op 't kantoor van de maatschappij, die d'r oog al op me heb ben laten vallen." „Ja. en hier aan boord beunen d'r ook. die je in (1e gaten houden," zei meneer Gleneannon, den stuurman ver- eerend met een bljk als uit vissehen- oogen Later op den avond, toen meneer Gleneannon zijn zevende slaapmutsje inschonk en er over begon te denken, naar bed te gaan, kwam de steward van den kapitein aan zijn deur met een briefje, „Ziezoo!" zei hij, fronsend op het briefje kijkend. „Zeg (naar tegen hem. dat ik direct kom." Kapitein Ball zat, met een licht blauwe badjas aan, met een zekeren tegenzin te klungelen in (1e kom spinazie, die zijn middernachtelijken maaltijd vormde. „Oeh.. gaad u ts..ss..szitten, meneer Gleneannon," zei hij. „Eh.... ik zou de deur maar even op szlod doen. Dangk u." Meneer Gleneannon schrok van de verandering, die er had plaatsgevonden in het gelaat van zijn gezagvoerder. Diens wangen, gewoonlijk zoo bol als tomaten, waren tot zware lellen ver zakt. Zijn gemoedelijke, sclialksche mond was nu verschrompeld in 't midden en hing neer aan de hoeken. „Ik zit er allerellendigst voor, meneer Gleneannon," zei kapitein Ball, met wanhopige inspanning zijn s-sen ietwat op peil houdend. „Ik lieb beszloten u in vertrouwen te nemen, want ik wou u verzoeken me te helpen." Hij haalde lang en diep adem en vatte moed voor zijn bekentenis. „Eh. 't zit namelijk zóó, meneer Gleneannonik heb mijn valszclie tanden verloren." Mistroostig ging hij achteruit zitten: hij zag de spinazie en huiverde, „U wilt me helpen, is 't. niet, meneer Glenean non?" smeekte hij. „I* bent de man van de techniek hier aan boord, en ik zou niet weten, tot wien ik me anders moest wenden." „O maar, meneer, hoe ken u 't zeggen zei Gleneannon. „Ik leef heelemaal met Vervolg op bladz. 30 't Mooie, fijn kristallen vaasje Heeft zoo vaak een droevig lot: Eén klein stootje, één klein duwtje En het vaasje is kapot. Met één druppel FORTICOL wordt Een gróót wonder dan gedaan, Want we zien 't kristallen vaasje Weer in al zijn glorié staan BIJ DEN KANTOORBOEKHANDEL EN HUISVLIJTZAKEN Lux houdt de kleuren fris en helder en maakt Uw goed weer als nieuw, want Lux lost 5 maal zo vlug op als ife geicone zeeppoeders en zeepvlokken. Ze is zelfs oplosbaar in koud water! Met Lux hoeft U niet bang te zijn, dat er scha delijke, onopgeloste zeepdeeltjes in het goed achterblijven, die het weefsel aantasten en vernielen of de stof doen krimpen. Wat heeft U b.v. aan een jumper met frisse kleuren en een aardig model, als ze niet mooi blijft in de was? Was daarom al Uw fijn goed in Lux; dan kan U er zeker van zijn, dat het weer als nieuw wordt. Lux is uiterst zuinig! Het gewone pak kost slechts 12'/j ct. en U kan erjj^jggSzijden kousen mee wassen, terwijl het reuzenpak 25 ct. kost. Bedenk, dat het in deze tijd van het grootste belang is, dat Uw fijne goed zo veilig mogelijk wordt gewassen. Lux tcorcli nooit los ^erkdcht^. Losse zeepvlokken zijn geen Lux 'J

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 23