ÏUC3E>i Just 27 ,t.u*'" p goed te maken kreeg een onzer soldaten 'n paar gloednieuwe bananenschillen op z'n mouwen. Er is meer veranderd bij de kompie. Landsver dedigers, die als vrijgezel de mobilisatie in gingen, hebben sindsdien den gehuwden staat verkozen, vooral in 't begin waren trouwpartijen aan de orde van den dag. Onze fourier is vader geworden, vol trots laat hij de foto van een fiksclie tweeling zien. En ten slotte hébben we nog den braven lilies, hem heeft de mobilisatie de lang verheide verkeering gebracht. Volop zomer was het toen we opkwamen. We heb ben de blaren zien verdorren, we hebben een ijswinter beleefd, die ons heugen zal en nu gaan straks de hoornen weer uitbotten. Nog steeds dragen we het veldgrijs en er is niemand die ons zeggen kan, voor hoe lang nog. Doch hoe dit ook zij, vanavond gaan we kegelen! HUJ:S ALS BOMMENWERPER „Nou moeten de heeren 's goed opletten," zegt drogist Puypkrijdt. Volgens aloud kegelaarsgebruik heeft hij z'n jasje uitgetrokken en staat nu in z'n hemdsmouwen op de banen van „Gooilust" te oree ren. „Kijk's hier. In deze goot liggen de ballen. D'r zit 'n gat in en daar liou je je duim in. En zoo begint de eerste kegelles. Het blijkt nu. dat een kegelbaan bestaat uit een lange smalle plank, waarop, heel aan 't eind, een negental kegels prijkt. Middenin staat er een, die 'n stukje langer is, dat is de koning. En nu is hit de kunst orn al die kegels om te krijgen. Neen. op sjoelbakken lijkt het niet en het ziet er weinig naar uit dat vaardigheid op de schietbaan hier van veel gewicht zal blijken, „D'r henne aordige knikkertjes bij," meent Over- stappie als hij de. kegelhallen ziet. Twintig pond, zoo- als Opa ons wilde wijsmaken, wegen ze niet. maar toch zijn ze behoorlijk zwaar. Onver toch handig mee te kunnen gooien, plaatst de kegelaar zijn duim in het gat. dat in elk der ballen is aangebracht. „Nou zal ik 's '11 keer met effect gooien," maakt leermeester Puvpkrijdt hekend. Hij bukt zich, even bala nceert de zware bal in zijn hand. dan schiet de rechterarm voorwaarts. Pijlsnel scheert de hal langs den rand. maakt aan het eind een kleine zwenking- naar het midden. pats, met een dreunenden slag tuimelen alle kegels door elkaar.' „En dat noemen we nou alle negen," zegt de drogist voldaan. I)e kegelhaan is een lange pijpenla en de zoldering bestaat uit matglazen ruitjes. Aan den wand hangt 'n prachtig gecalligrafeerde ledenlijst van de vereeniging „Gooilust" Talrijke foto's herinneren aan dejgrootsche geschiedenis van deze club. Een ervan is genomen op den glorierijken avond toen voorzitter Puvpkrijdt in een serie van vijf worpen evenzooveel koeren alle négen gooide. Op die foto staat de drogist stralend en niet 'n bordpapieren kroontje op z'n hoofd achter de bestuurstafel, omstuwd door z'n juichende bewonde raars. En op de tafel prijkt zoowat de volledige glas werkinventaris van café „liet Zwaantje" want het heuglijk feit is door de kegelbroeders op passende wijze gevierd. Zoo vaardig als drogist Puvpkrijdt zijn wij intus- schen nog lang niet. Sterker, het lukt ons niet eens, de ballen op de haan te houden, steeds opnieuw glip pen ze er opzij weer af zonder een enkelen kegel te raken en dat heet dan een „poedel." Het is echter onze Hagenaar, die 't eerst tot resultaten komt. Hij heeft 't kleinste balletje uitgezocht en werkelijk, hij slaagt er in plank te houden, drie kegels tuimelen om. ...Mot je Nellie zien met se erwt!" hoont Overstap- pie en hij rust niet voor het hem lukt, Nellie's trotsehe prestatie met een worp van vijf te overtreffen. Doch hel is Papkind gegeven als eerste '11 heusche „negen" te gooien „Niks as toeval," schettert de facteur afgunstig. Intusschen, we komen er hoe langer hoe beter in en de cijfers, waarmee de worpen op een hord worden aangeteekend, stijgen langzaam. Voorzitter Puvp krijdt is onvermoeibaar, steeds weer doet hij ons den goeden slag voor. „En nou gaan we 'n zesdaagsche maken, mannen," annonceert hij. „Oppe fiets?" kraait lilies. Neen, al is de benaming van dezen wedstrijd aan de wielerwereld ontleend, fietsen komen er niet aan te pas. Maar koppels moeten er wél zijn. En als, na 'n heel ingewikkelde loting met behulp van gemerkte bierviltjes, de koppels'verdeeld zijn, blijkt het, dat de facteur en Opa koppeigenooten worden, terwijl .lilies een waardig partner vindt in Nellie. „Goed oppe kant smiete!" instrueert Jilles z'n maat. De brave Fries komt geweldig op dreef. „Ik hen altied 'u goed skerpskutter Nveest," bluft hij. Doch dat belet hem niet, den wedstrijd met een fik- schen poedel te beginnen „Hindert niks." troost Puvpkrijdt. „De eerste beurt telt maar één keer." Straks wordt het belangrijker, want de tweede worp telt dubbel en zoo vervolgens, zoo dat een „alle negen" in de zesde beurt vieren vijftig punten waard is! De koppels weren zich geweldig en de .strijd gaat, gelijk op. Als voor zitter Puypkrijdt de laatste ronde aankon digt, kan er nog van alles gebeuren. Opa en Pverstappie gooien elk een vijf. Papkind brengt het zelfs tot zeven,maar zijn maat poedelt. Als laatste komen Jilles en onze Hagenaar aan de beurtAls ze goed gooien, kan de overwinning hun niet ontgaan. „Nejlie siet '11 tikkie pipsch," meent de fac teur. „Seker fan de sen uwe." Inderdaad blijkt de spanning onzen Hage naar te machtig. Wel laat hij z'n halletje met kracht o ver de haan suizen, maar zoowat op de helft is't al mis. „Poedel!" brult Papkind. „Doe 't hem na, Jilles!" „Ikke?" snoeft Jilles. „Alle negen bedoele jou zeker." En hij legt ons uit dat voor 'n geoefend sjoel- hakker zooals hij het kegelen slechts kinderspel is. En dan maakt hij zich gereed om de winnende negen te gaan gooien. Zorgvuldig kiest, hij een extra-zwaren bal, plaatst z'n duim in het gat, en mikt. Doch wat gebeurt er nu? Jilles maakt een soort danspas, z'n arm zwaait krachtig door. Recht omhoog gaat de hal. dwars door het glazen dak, dat de kegelbaan bedekt,. Even verder komt de zware kogel weer terug ook en opnieuw klettert er een ruit. Een regen van scherven daalt neer, stoelen worden omver gegooid, rinkelend vliegen 'n paar glazen tegen den grond „Dekke, mauiiel" brult Overstappie. Hij neemt een duik onder een tafeltje; waar hij 't verder verloop der gebeurtenissen wil afwachten. Onze Hagenaar daarentegen zoekt het meer in de hoogte, bangelijk balanceert hij op een der overeind gebleven stoelen. Papkind, die zich juist gereed maakte Jilles' poedel met een fraaie nul op het zwarte hord te vereeuwigen, kan nog net op zij springen als de kegelhal dreunend neerploft. „Dat was Mast '11 voltreffer." zegt de dikke kor poraal lakoniek. ,.'t Scheelde ten minste niet veel," lacht voorzitter Pu.vpkrijdt. Gelukkig neemt hij 't incident nogal goed op. Verbijsterd staat intusschen de brave Jilles temid den der brokstukken. Z'n kuifje wijst recht omhoog. Voorgoed is hij genezen van het waandenkbeeld, dat kegelen eigenlijk net zooiets is als sjoelbakken. Hij slikt eens. ..'n Ongelukje...." stamelt hij dan. „Dat noemt ie '11 ongelukkie!" barst Overstappie los. „Hoe bestaot 't 't Was gewoonweg '11 moord- aonslag op '11 méérdere!" „Jae," dikt de keurige Hagenaar aan. ,,'t Scheelde maer '11 luiertje of de korporael had '11 militaire be- graefenis gekregen. „En wat zou jij dan ïache," snijdt Papkind barsch den woordenvloed af. „Sta toch niet zoo Sikkeneurig te kijke. Jilles. Die paar kapotte ruitjes betalen we samen wel." „Hoe kreeg ie dat tocli zoo gauw voor mekaar?" vraagt Opa zich af. „Jou moete goed begriepe, mien duum wou niet uut't gat," legt Jilles uit. „En toen skoot ine die dek- selsche hal in de hoogte. Maar 't zou me spiete als de korporaal '111 oppe kop 'kregen had „Sie je nou wel, Jilles is soo kwaod nog niet!" triomfeert Overstappie. „Maor as se ooit nog 's '11 bommewerper te kort komme. dan wete we nou wie se daorfoor hebbe motte. Mot je die slag bij Waoterloo sien!" Zoo eindigt de eerste kegelpartij. Allen zijn enthou siaste kegelaars geworden, ilie op het komend feest de eer van onze kompie zullen verdedigen. Alleen Jilles houdt zich afzijdig; bij nader inzien gaat hij toch maar liever sjoelbakken! 1.. ..Nou moeten de lieeren 's goed op letten,seyt droyint Puypkrijdt.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 27