DYNAMIET DEMONEN, DAJAKS EN DE ONDERGANG VAN DEN „BATOE TOEMBOEK" ii weer is een stralende dag aan- gebroken, die alle muizenissen van den vorigen a vonif heeft weg- gevaagd. Al heel vroeg zijn we wakker om alles voor ons vertrek klaarte maken. Do prauwen zijn in de rivier geschoven en worden weer keurig regelmatig beladen. Nu nog hef af breken van de tijdelijke, dakbedekking en de militairen zijn gereed. De Dajaks doen het wat kalmer aan. Die hebben trouwens ook niet zooveel behoeften. Onder bedrijvig heen en weer geloop van het dorps hoofd worden er wat armzalige bezit tingen in de Dajakprauwen gelegd, terwijl speer en koppensnellerszwaard met wat rottan worden vastgelegd. Ontbijten doen zij zoo vroeg niet, zoodat zij van die zorg zijn ontlast. Eindelijk is alles klaar om te ver trekken. Daar gaan we dan en met een luid gekakel van stemmen neemt het dorp voorloopig van ons afscheid. We roeien nog een paar uur stroomop en betrekken dan voor den eersten tijd bivak opeen mooie, groote zandbank. Er zal dien dag hard gewerkt moeten worden om liooger op den rivieroever een meer permanent verblijf op te trekken. We zullen ongeveer een maand hier moeten blijven en dan is een iets gerieflijker „home" dan het ons welbekende type van voor één nacht slechts zckcr~ op zijn plaats. Gedurende den tijd, dat de Dajaks voor hun ontbijt gaan zorgen, houden de militairen zich on ledig met het ontladen der prauwen, waarna de medegevoerde barang een goed plaatsje krijgt om later meer beschut te worden opgeborgen. Vooral het dynamiet krijgt een zorgvuldige behandeling en angstvallig waakt men er voor, dat er geen vuur in de nabijheid kan komen. Vervolgens trekken met groot enthousiasme mili tair en Dajak uit voor het verzamelen van bouw materialen. Overal weerklinkt het in het woud van het geluid van klewang en belioeng (bijl). Zelf ga ik intusschen met enkele menschen den „Batoe Toeinboek" wat nader bekijken. Is de rivier op deze plaats anders met donderend geweld ge vuld, nu merken we hier niets van. Het water staat laag en spoelt bijna murmelend rondom den voet van den massalen steenklomp, die nagenoeg geheel is bloot gekomen. Normaal zag ik alleen zijn top, waartegen zoo menig vlot te pletter sloeg. Tot dusverre is alles als gesmeerd gegaan. Maar morgen zullen we eens verder zien. Dan zal het eentonig getik van staal op staal over de rivier klin ken. Van elke ploeg zal één Dajak den hamer han- teeren. Zijn maat zal een petardeerijzer met het kroon- 7 a de verte. waar <lc breede ligt. de „Batoe rivier zich samenperst Toeniboelte wachten tusschen steile >p zijn prooi. vormige uiteinde op een door mij aangegeven plaats van den rotsklomp zetten. Na iederen hamer- klap moet het ijzer een kwartslag worden gedraaid. En zoo zal ik op verschillende plaatsen telkens een tweetal Dajaks bezig zien. De één voortdurend slaand en de ander doorloopend een ijzer vasthoudend om ilit, na eiken tik. te draaien. Totdat zij een boor gat van voldoende diepte zullen hebben gemaakt. Ik kan me indenken, dat iedere ploeg het eerste boorgat in recordtijd voor elkaar zal brengen. Het zal de nieuwsgierigheid zijn. die hen drijft. Want dan zal daarna immers de groote knal volgen? En mis schien nog wat anders ook, wanneer de kwaadaardige geest uit dat rotsblok den toean a faire gaat nemen! Maar als aan hun nieuwsgierigheid zal zijn voldaan of liever gezegd, wanneer zij in hun verwachtingen worden teleurgesteld? Zal ik hen dan aan het werk kunnen houden? Hamertik op hamertik en kwart- draai ijzer na kwartdraai ijzer? Ik ben benieuwd. Doch vóór ik aan dit probleem toe ben, heeft zich een andere bijzonderheid voorgedaan. Dat blijkt me aan het einde van den eersten „werkdag". Dien och tend heb ik de ploegen ingedeeld en de verschillende werktaken uitgegeven. Zelf probeerde ik overal tegelijk een oog in het zeil te houden, hetgeen er op neer 'komt, dat de mili tairen voorloopig als man doer moeten optreden om al te groote ongelukken te voorkomen. Na eenigen tijd is alles rustig aan den gang en bij menige ploeg tracht '11 onsamenhangend gehamer ziclf reeds in een rliythmete wringen. Overal komt het uit de gaten ge klopte boormeel den don keren rotssteen wit kleuren. De eerste schreden op een moeilijk pad zijn gedaan en zoover ik heb kunnen op merken. heeft zich niéts bij zonders voorgedaan. Toch blijkt dit wel het geval te zijn geweest. Wanneer het nachtelijk duister gevallen is, ga ik mijn Dajaks in hun huisjes eens opzoeken. Ze hebben De explosie heeft plaats ge- heul en de woning van den geest is in elkaar gestort. rotswanden. gebaad en gegeten. De meesten hou den zich onledig met knutselwerk, repareeren wat aan hun uitrusting en bij ondervinding weet ik, dat dit de gesehikste tijd is 0111 hun gevoelens te peilen. E11 nu komt de moeilijkheid naar voren. De arme stumperds blijken aardig last te hebben gehad van de bran dende zon op de langzamerhand gloeiend geworden oppervlakte van den steenklomp midden in de open riviervlakte. Daartegen zijn hun licha men minder bestand geweest, gewend als deze zijn aan een luclitigen lenden doek en de gedempte broeikassfeer van het oerwoud. Zij gevoelen zich allen koortsig en enkelen onder hen beginnen al (hoor baar) te denken, dat het misschien komt vanwege den geest in dien grooten „Batoe". Maar terwijl ze allen zonder uitzondering een kininepil van me krijgen, stuur ik een paar Dajaks terug naar het dorp om wat beter beschuttende kleedingstukken op te halen dan de grootendeels aanwezige tjawats. Voor het overige tracht ik hun uit te leggen hoe de zonnewarmte van alles de schuld is geweest. Andere moeilijkheden hebben zich verder niet voorgedaan. De voeding loopt beter dan ik me kon indenkende jachtbuit dien dag laat niets te wensclien over. Ik hoop, dat ik het zoo houd. En zoo gaan de eerste paar dagen zonder veel moeilijkheden voorbij. De boorgaten krijgen reeds een aardige diepte, zoodat het niet lang meer zal duren of de eerste knallen zullen zich doen hooren. De verschillende ploegen werkvolk bergen zich tijdig in het oerwoud en de militairen hebben er op te letten, dat geen gevaarlijke nieuwsgierigheid wordt betoond. Wie wat van de explosie wil zien, kan zich op een door mij aangegeven plaats benedenstrooms op een hooge rotspunt opstellen. Vooral het gevaar van dikwijls ver in het rond vliegende stukken steen wordt door mij aan eenieder voorgehouden en dan gaat. het geval beginnen. In een kleine prauw ga ik met een paar vertrouwe lingen, militairen van menige „harde" patrouille, met wat springstof en de noodige ontstekingsmidde len in eenige beschuit,blikken naar onzen „Batoe Toemboek". Een brok smeuige klei ligt op den bodem van ons vaartuig om straks de lading de onontbeerlijke opstopping te geven. Boven op den rotsklomp gekomen nog eens even kijken, welke boorgaten te zamen genomen kunnen wordendat spaart vuurkoord uit. Totdat de ladingen zijn gelegd en het gloeiend siga- rettenpuntje de ontsteking in gang zet. Even denk je aan je jeugd terug en aan het aansteken van een knaap van een moordslag op Oudejaarsavond. Maar dan glibber je als een haas de gladde steenwanden af naar de prauw. Ieder zit, al klaar met de roeispanen in de hand. Nauwelijks zit ik, of daar vliegt het lichte vaartuigje bijna onder mij uit, de kali af en lijkt het wel, of wij bij een roeiwedstrijd nummer één moeten aankomen. Op veiligen afstand gekomen, wordt keert gemaakt en dan davert, een formidabele knal over het water oppervlak naar de hooge rotsoevers, vanwaar liet geluid onverminderd aan kracht wordt teruggekaatst. En dan begint het te regenen: eerst de groote steen- brokken, weinig in aantal, die langzaam wentelend met, een luiden plons hun luchtreis beëindigen in de diepe rivier rondom den „Batoe Toemboek". Daarna komen de kleinere stukken en vrij ver in het oerwoud hooren we het scherpe getik tusschen het geboomte. Zijn alle ladingen gesprongen? In dien eenen doffen dreun hebben we geen afzonderlijke knallen kunnen opmerken. Vlug er heen en eens poolshoogte genomen. Dan kunnen we meteen het resultaat eens gaan be kijken van al die ladingen. En daar jaagt ons prauw tje al naar den „Batoe Toemboek", hetgeen het sein geweest schijnt te zijn voor onze Dajaks 0111 overal als duivels uit een doosje te voorschijn te komen, de prauwen in het water te schuiven en ook als 6

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1940 | | pagina 6