Tiet bi rah- der militairen is gereed.
razenden aan te komen roeien naar den steenklomp.
Vol verbazing bekijkt men liet vernielende werk der
aangebrachte ladingen. Aan het opgewonden gepraat
rondom mij komt, bijna geen eind en men kan eenvou
dig niet moe worden oin zijn verwondering te uiten
over het feit. dat zulke kleine boorgaten aanleiding
zijn geweest tot zulk een ravage in den geduchten
„Batoe Toemboek". Wat een kracht moet die obat
bezeten hebben! En opnieuw peuteren vingers aan
kleine restjes van boorgaten, die in de algemeeue
ruïne zichtbaar gebleven zijn.
Er komt een ander licht in de oogen der Dajaks,
wanneer het goed tot hun door nevels van angst
omfloerste brein begint door te siepelen, welk een
kracht in die Onaanzienlijk lijkende stukjes dynamiet
verscholen ligt. Dit wil echter heelemaal niet zeggen,
dat zij nu ook voorgoed hebben „afgerekend" met
hun geestenwereld! Volgens hen heeft de geest van
den „Batoe Toemboek", dien machtigen potentaat
van 't hooge water in de rotskloof, wanneer de golven
hoog opslaan tegen die onwrikbare woonplaats van
wat eerst het machtigste was op dit riviergedeelte, het
afgelegd tegen den door den toean meegebrachten
geest in de obat.
Wie zou dat echter van die obat kunnen denken?
Dat daar zoo'n geweldige geest in zou kunnen zitten.
Maar was dat óók niet het geval met de Kompenie
en alles, wat daarmee samenhing? Moest je telkens
zoo'n wildvreemden toean zien aankomen als de oude
er al den noodigen tijd gezeten had. Die wist toch ook
letterlijk niets en nog eens niets. Die kon niet eens
behoorlijk Maleisck praten en van het varen op een
rivier of van het leven in het oerwoud ze zouden
daar het stilzwijgen maar over bewarenEn toch was
die toean met een handjevol soldaten hun baas en
ieder had in het heele land maar te doen zooals hij het
verkoos.
Wat dom, dat zij er niet. eerder aan gedacht
luidden, dat op slot van zaken die stukjes dynamiet
en hun onweerstaanbare geest eigenlijk hetzelfde
beeld opleverden als zij reeds gewend waren van de
Kompenie. En in dat geval hoefde men dan ook niet
te vreezen voor de boosheid van den overwonnen
demon uit den „Batoe Toemboek".
-Maar al te lang laat ik de Dajaks op deze wijze toch
niet met hun gedachten alleen. Wie weef tot welke
gevolgtrekkingen deze primitieve mensehen nog
zouden kunnen geraken! Het is beter om maar weer
dadelijk aan het werk te gaan en al vlug zijn de noo-
dige boompjes van taai en stevig hout uit hét oerwoud
gekapt en met behulp der prauwen op den steenklomp
gebracht.
Hier worden ze gebruikt als hefboomen om alle
zware steenblokken, die nog zijn blijven staan, de
rivier in te wentelen. Niet lang hierna kan ik op
nieuw aan jnijn werkploegen aanwijzen, waar ik de
boorgaten wenseh gemaakt te hebben en wederom
klinkt het geluid van staal op staal over het, wijde
water.
Doch niet veel tijd later merk ik, dat het feu sacrc
van de eerste dagen uit mijn Dajaks verdwenen is. Al
was het dan ook maar het vuur der nieuwsgierigheid,
liet eentonig werk gaat hun vervelen en iederen och
tend neemt het aantal Dajaks, dat meent zich op de
een of andere wijze sakit te voelen, op het zieken
rapport toe. Nog even neem ik hot, dynamiet te baat
om hen wat op te kwieke,n, want ik weet niet. welke
medicijnen ik voor al die onbestemde klachten wel
moet toedienen. Het zou vermoedelijk toch maar
medicijn weggooien zijn en daar zijn deze in Midden -
Borneo te kostbaar voor.
Ik zal hen in hun geestenzwak aantasten en hen
zien beter te maken met behulp van dynamiet.
Mcl grootc plechtigheid ver
kondig ik gelijk een kwak
zalver op de markt, dat
dien middag na afloop van
het werk eenieder, die
maar zal willen, medicijn
zal ontvangen en wel van
zulk een kracht, zooals zij
nimmer te voren hebben
gekregen
En wanneer dien middag
de zon weer aanstalten
maakt om achter het oer
woud van den overkant
te verdwijnen en de ver
schillende werkploegen het
kamp weer zijn binnenge
komen, worden alle Dajaks
op de thee uitgenoodigd.
Een petroleum blik vol met
thee en 'n paar drinkinokken, die de soldaten aan me
leenden, staan klaar om hen te ontvangen. Zoodra
ieder gezeten is. worden de mokken vol geschonken en
wordt in iedere mok '11 klein stukje Blasting Gelignite
gedaan, welk stukje na veel roeren in de thee oplost.
Met de oudsten te beginnen, krijgen alle Dajaks een
mok van die krachtdadige vloeistof. Verder voorspel
ik dat ieder, 11a van die thee gedronken te hebben,
een gevoel zal krijgen alsof een band zich om zijn
hoofd bevindt, welk verschijnsel ik bij mijzelf heb
lienige Dajaks tijdens de rustperiode in hun bivak.
kunnen opmerken, toen ik met vochtige vingers dit
dynamiet behandelde en er zoodoende ook wat mijn
organisme binnendrong.
Men behoefde zich om dit verschijnsel niet onge
rust te maken, omdat dit heel gauw zou verdwijnen.
Maar dan zou het lichaam door het dynamiet op zulk
een manier zijn versterkt geworden, dat men den
eersten tijd niet sakit zou kunnen zijn.
Men kan zich indenken met welke blikken ik werd
aangekeken, toen ook werkelijk de band om het voor
hoofd zich deed voelen bij de Dajaks, die het eerst
met de thee werden behandeld.
Moreel en hierdoor ook phvsiek gesterkt, gaan de
Dajaks weer naar hun hutjes terug en voorloopig zal
ik hen nog wel een paar dagen aan het werk houden,
maar welke verrassingen zullen mij nog boven het
hoofd hangen?
Dat merk ik, wanneer het een paar dagen latei-
Zaterdag is en ik het loon over de geleverde dagen
De „Batoe Toemboek" bij laag water, na enkele explosies. Duidelijk is thans te zien. welk een harribe
deze steenmassa vormde.
b> .ÜMB
w
werk aan mijn Dajaks uitbetaal. De militairen krijgen
morgen een rustdag en dus sta ik mijn werkvolk toe
naar het dorp terug te gaan. Nadat ik het hun
toekomende in dubbeltjes,kwart jes en andere zilveren
muntstukken heb gegeven, gaan de Dajaks naar den
rivieroever, waar de lendendoek weer te voorschijn
komt en de werkplunje wordt opgeborgen. Stellig
wordt mij nogmaals verzekerd, dat men Maandag
ochtend weer aanwezig zal zijn.
Hierna verdwijnen de prauwen in de vallende
schemering onder de donkere schaduwen van het
oevergeboomte en is de brigade militairen weer, zoo-
aLs normaal op patrouille, alleen met zichzelf in het
oerwoud. Hè, morgen rustdag. Dan kunnen de
kleeren weer een goede beurt krijgen en ga ik
eens aan de uitwerking van mijn rapport denken.
Voorloopig is het nog gelukt. Laten we hopen, dat het
zoo kan blijven, totdat we met ons werk zijn klaar
gekomen.
Maar na den rustdag komen de Dajaks niet op
dagen, waarop ik mij naar 't dorp begeef. Het is pre
cies zooals ik 't mij gedacht heb. Zoodra het nieuw
tje er af was en er niets gebeurde, was het ook uit
met den werklust der Dajaks. Ze waren niet gekomen
om gaten in den steen te boren. Ze hadden gedacht
iets interessants mee te kunnen maken en het ver
diende geld prijkte in den vorm van hangers en ket
tingen rond de halzen van vrouw en kroost. Daar
voor was men ook niet meegegaan, want dat kon men
krijgen in ruil voor rottan, damar, getali en wat voor
boschproducten al niet meer.
En daar zat ik nu met mijn gebakken peren! En
eerst dien avond, wanneer ik weer het dorp om mij
heen lieb verzameld, kom ik tot een oplossing en
verklaar dan maar weer stroomaf naar het groote
kampement terug te gaan. Wanneer, de Dajaks mij
niet. wilden helpen, dan kon ik er ook niets aan doen.
Wat ze dan verder zouden ondervinden van den „Ba
toe Toemboek"-geest, die met een half vernielde
woonplaats zat, dat zou mij verder koud laten.
Graag had ik hem heelemaal en voor altijd verjaagd,
maar zonder hun hulp ging dat niet.
Na deze laatste woorden is de vergadering echter
tot bezinning gekomen. Met het gevolg, dat ik daarna
een wel steeds wisselende, maar toch vrij sterke be
zetting aan Dajaksche koelies doorloopend aan de op
ruimingswerkzaamheden bezig heb weten te houden.
!k moet nogmaals herhalen, dat het tot het einde
toe niet eenvoudig is geweest en dat meermalen het
dorpshoofd heeft moeten bijspringen, wanneer enkele
vrijgevochten Dajaks niet aan de beurt wenschten
te komen om hun portie van het algemeeue werk te
leveren.
- Maar eindelijk kwam het moment van den laatsten
knal en werden de laatste klompen steen in de rivier
gewenteld, zoodat daarmede het werk tot een goed
einde was gebracht. Waarop de Kompenie weer de
kali stroomaf voer om misschien na verloop van tijd
weer op te komen duiken met 'n nieuwe uitvinding....
wie weet?
Binnen niet al te langen tijd zullen er wegen worden
aangelegd en met die wegen zullen alle transport
middelen, die men zoo normaal van wegen gebruik
ziet maken, hun intrede in het land der Dajaks doen
en zal wederom een gedeelte der Buitengewesten zijn
opengelegd
En niettegenstaande alles zult u het mij hopelijk
vergeven, wanneer ik dan nog wel eens met weemoed
zal terugdenken aan den Dajak van weleer met zijn
demon in den „Batoe Toemboek".
MT. VAN REYN